ECLI:NL:RBDHA:2025:3812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2280 en NL25.2281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptische eiser met betrekking tot Zuid-Korea als veilig derde land

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025, wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.W.J.L. Loonen, heeft op 1 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 16 januari 2025 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 februari 2025. De eiser stelt dat hij in Egypte is vervolgd vanwege zijn deelname aan een demonstratie tegen het militaire regime en dat hij een band heeft met Zuid-Korea, waar hij eerder verbleef. De rechtbank oordeelt dat Zuid-Korea als veilig derde land kan worden aangemerkt, ondanks de zorgen van de eiser over de mensenrechtensituatie en de afwijzing van zijn asielaanvraag daar. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de eiser in Zuid-Korea kan worden toegelaten en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij daar geen toegang tot zorg en werk zou hebben. De rechtbank wijst het beroep van de eiser af en verklaart de aanvraag terecht niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.2280 en NL25.2281
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Hij heeft op 1 januari 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 16 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, R. Chaker als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Egyptische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft in 2015 deelgenomen aan een demonstratie tegen het militaire regime in Egypte. Eiser is vanwege zijn deelname in verband gebracht met een terroristische groep waarna hij is gearresteerd en meer dan twee jaar in de gevangenis heeft gezeten. Eiser is vrijgelaten met een borgbetaling en heeft tot op heden geen uitspraak in zijn zaak ontvangen. Na zijn vrijlating werd eiser gezocht door de veiligheidsdienst en heeft hij zich schuilgehouden. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat Zuid-Korea voor eiser aangemerkt kan worden als veilig derde land. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte aangenomen dat eiser een band heeft met Zuid-Korea alleen omdat hij daar eerder heeft verbleven. Een derde land kan pas worden aangemerkt als veilig als het de verplichtingen uit relevante mensenrechtenverdragen naleeft en als de vreemdeling er geen risico loopt op vervolging of ernstige schade. Verweerder en eiser hebben op dit punt een gedeelde bewijslast. Zuid-Korea kan niet worden aangemerkt als veilig derde land omdat asielzoekers er structurele problemen ondervinden, waaronder een gebrek aan toegang tot medische zorg, werkgelegenheid en sociale ondersteuning. Eiser heeft deze problemen ook zelf ondervonden. Eiser wijst op twee rapporten van NANCEN Refugee Rights Center [2] ter onderbouwing van het standpunt dat het inwilligingspercentage van asielaanvragen in Zuid-Korea zeer laag is en dat de opvang- en detentieomstandigheden voor asielzoekers zeer slecht zijn. Daarbij wijst eiser ook op een video van een Egyptische asielzoeker in hongerstaking. Omdat Zuid-Korea een zeer laag inwilligingspercentage heeft, loopt eiser het risico uitgezet te worden naar Egypte waar hij zal worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eiser loopt daarom risico om slachtoffer te worden van indirect refoulement. Bovendien is de asielaanvraag van eiser in Zuid-Korea inmiddels afgewezen, zodat eiser geen toegang meer heeft tot Zuid-Korea. Tot slot is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat het verblijf in Zuid-Korea niet is tegengeworpen in identieke gevallen van vrienden van eiser, en verweerder in een vergelijkbare zaak wel een asielvergunning heeft verleend. Eiser onderbouwt dit standpunt met foto’s van verblijfstitels, andere identificerende documenten, sociale-mediaprofielen en Zuid-Koreaanse documenten van verschillende andere personen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.
Juridisch kader
5. Verweerder kan in een concreet geval beoordelen of een land voor de specifieke vreemdeling een veilig derde land is. Aan die tegenwerping moet gedegen onderzoek ten grondslag liggen. Verweerder moet bepaalde informatiebronnen over de algemene situatie in een bepaald land bij zijn oordeel betrekken, en het door hem verrichte onderzoek en de daarop gebaseerde beoordeling ook inzichtelijk maken. Uit dit onderzoek moet blijken dat een vreemdeling in het derde land overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 zal worden behandeld. Als verweerder aan de hand van zorgvuldig onderzoek deugdelijk heeft gemotiveerd dat een vreemdeling in het derde land volgens de hiervoor bedoelde beginselen wordt behandeld, kan hij dit alleen tegenwerpen als die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. [3] Bovendien kan verweerder alleen tegenwerpen dat een derde land voor een specifieke vreemdeling een veilig derde land is, als verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land.
6. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter moet verweerder aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aandragen waarom toelating in beginsel mogelijk moet zijn. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 17 april 2023 [4] geoordeeld dat het vervolgens aan die vreemdeling is om met tegenbewijs te komen door voldoende twijfel te zaaien dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land in zijn of haar geval niet aanwezig zijn. Daarnaast is het aan de vreemdeling om inspanningen te verrichten om daadwerkelijk te worden toegelaten tot het veilige derde land, tenzij niet van hem of haar kan worden verlangd dat hij of zij opnieuw probeert toegang tot en verblijf in dat land te krijgen.
Toegang tot Zuid-Korea
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom toelating tot Zuid-Korea in beginsel mogelijk is voor eiser. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij een verblijfsvergunning heeft voor Zuid-Korea die in ieder geval nog tot juli 2025 geldig is en hij heeft zijn Zuid-Koreaanse verblijfsdocument bij de Koninklijke Marechaussee ingeleverd. [5] Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om vervolgens met tegenbewijs voldoende twijfel te zaaien over de door verweerder geschetste mogelijkheid om tot Zuid-Korea te worden toegelaten. De stelling van eiser dat de aanwezigheid van een verblijfsdocument onvoldoende is om rechtmatig verblijf aan te nemen, is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft immers verklaard dat zijn verblijfsvergunning in ieder geval geldig is tot juli 2025. Dat zijn inreisvisum al niet meer geldig zou zijn omdat hij Zuid-Korea heeft verlaten en dat zijn asielaanvraag inmiddels is afgewezen, heeft eiser niet onderbouwd. Dat eiser via zijn vriend in Zuid-Korea, en die op zijn beurt van zijn advocaat, heeft vernomen dat eisers asielaanvraag inmiddels is afgewezen, is daartoe onvoldoende.
De band met Zuid-Korea
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat voor eiser sprake is van een zodanige band met Zuid-Korea dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Eiser heeft ruim acht maanden bij vrienden verbleven in Zuid-Korea. Op grond van het beleid [6] van verweerder mag er in die situatie vanuit worden gegaan dat eiser een band heeft met Zuid-Korea. Verweerder mocht bij het beoordelen van de band ook betrekken dat eiser een geldige verblijfsstatus heeft, zoals overwogen onder punt 7.
Zuid-Korea als veilig derde land
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat Zuid-Korea voor eiser kan worden aangemerkt als veilig derde land. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder hier ten onrechte vanuit gaat omdat hij dit enkel heeft aangenomen op basis van eisers eerdere verblijf in Zuid-Korea en niet heeft betrokken of Zuid-Korea zijn verplichtingen uit relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Uit het voornemen blijkt dat verweerder dit wel degelijk heeft beoordeeld. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar algemene informatie op het standpunt kunnen stellen dat Zuid-Korea kan worden aangemerkt als veilig derde land. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat Zuid-Korea partij is bij relevante mensenrechtenverdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag. [7] Hierbij is erop gewezen dat Zuid-Korea het verbod op refoulement heeft vastgelegd in nationale wetgeving en dat er geen aanwijzingen gevonden zijn van schending van dit beginsel. De door eiser aangevoerde omstandigheden dat Zuid-Korea een laag inwilligingspercentage van asielaanvragen kent en asielzoekers uitzet betekenen niet per definitie dat Zuid-Korea relevante mensenrechtenverplichtingen niet naleeft. Uit verweerders beleid volgt dat bij de beoordeling van de vraag of een land als veilig derde land kan worden aangemerkt, het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt is. [8] Eiser heeft verklaard ruim acht maanden in Zuid-Korea te hebben gewoond. Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat niet is gebleken dat eiser in Zuid-Korea geen toegang zou hebben tot zorgvoorzieningen en de arbeidsmarkt, omdat de omstandigheid dat zorg duur is, onvoldoende is om te stellen dat deze helemaal niet toegankelijk is en dat de voorwaarden voor toegang tot de arbeidsmarkt overkomelijk zijn. In de twee algemene verwijzingen van eiser naar twee rapporten en de verwijzing naar de video van een Egyptische asielzoeker in hongerstaking, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om Zuid-Korea niet meer als veilig derde land aan te merken voor eiser. Dat de opvang- en detentieomstandigheden in Zuid-Korea gebreken kennen, dat Zuid-Korea een laag inwilligingspercentage heeft van asielaanvragen en dat zij asielzoekers uitzetten, betekent niet per definitie dat Zuid-Korea eiser niet overeenkomstig de beginselen als genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 zal behandelen. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij eventuele schendingen van zijn rechten niet zou kunnen klagen bij de Zuid-Koreaanse autoriteiten of dat dit bij voorbaat zinloos zou zijn.
9.1.
Omdat verweerder Zuid-Korea als veilig derde land heeft mogen aanmerken voor eiser, volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat hij het risico loopt om slachtoffer te worden van indirect refoulement bij terugkeer naar Zuid-Korea.
Het gelijkheidsbeginsel
10. Over het standpunt van eiser dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is dat hiervan sprake is. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat vergelijkbare gevallen gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen ongelijk naar de mate waarin zij verschillen. Eiser heeft specifieke gevallen aangevoerd die vergelijkbaar met de zijne zouden zijn en benoemt een aantal punten van overeenkomst. Verweerder heeft zich echter wat betreft de gevallen van [naam 1] en [naam 2] deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze gevallen op relevante punten verschillen van de zaak van eiser. Hierbij mocht verweerder betrekken dat Zuid-Korea in het geval van [naam 1] niet is tegengeworpen als veilig derde land omdat daar is aangetoond dat zijn asielaanvraag was afgewezen en dat het dossier in het geval van [naam 2] geen indicaties bevat dat hij in Zuid-Korea heeft verbleven. Voor de overige aangevoerde gevallen geldt dat de overgelegde foto’s, waaronder foto’s van verblijfstitels, niet voldoende zijn om te onderbouwen dat het gaat om gevallen vergelijkbaar met die van eiser. Uit deze documenten blijken immers niet de omstandigheden van de asielaanvragen en de precieze inhoud van de beschikkingen. Zonder die informatie, die eiser ter zitting heeft aangegeven ook niet te kunnen overleggen, kan de rechtbank niet beoordelen in hoeverre deze gevallen overeenkomen met dat van eiser.

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
12. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
13. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.NANCEN Refugee Rights Center, via nancen.org.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:122.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1480.
5.Zie pagina 6 van het verslag gehoor aanmeldfase.
6.Zie paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
7.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
8.Zie pagina 2 van IB 2021/8.