Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 8 april 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij is geboren en getogen in Saudi-Arabië en Jemen drie keer heeft bezocht. In 2022 werd zijn contract in Saudi-Arabië niet verlengd, waardoor hij zijn verblijfsstatus aldaar ook niet kon verlengen. Hij vreest bij terugkeer naar Jemen voor de Houthi’s. Hij meent een doelwit te zijn vanwege de verhouding tussen de Houthi’s en Saudi-Arabië.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Dat eiser uit Jemen komt is volgens verweerder echter niet genoeg om bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. De humanitaire situatie in Jemen is zorgwekkend, maar er is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat juist hij bij terugkeer problemen zal ondervinden op grond van persoonlijke en individuele kenmerken, nu hij in het nader gehoor alleen heeft verklaard voor niets anders te vrezen dan de gestelde problemen met de Houthi’s. Deze gestelde problemen met de Houthi’s worden ongeloofwaardig geacht. Daarbij is meegewogen dat eiser in 2011, 2015 en 2021 is teruggekeerd naar Jemen. Hij heeft verklaard dat hij geen persoonlijke problemen heeft ervaren tijdens zijn terugkeer. Ook is nooit sprake geweest van een poging om hem te rekruteren. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat de bezoeken aan Jemen in 2011 en 2015 eiser niet langer worden tegengeworpen, aangezien deze hebben plaatsgevonden voor de burgeroorlog is uitgebroken.
3. In beroep stelt eiser – kort weergegeven - dat de geloofwaardigheidsbeoordeling niet conform het EU-recht is. Eiser stelt ook dat verweerder niet inhoudelijk reageert op de informatie die is aangevoerd in de zienswijze. Hij heeft bronnen aangevoerd waaruit blijkt dat de humanitaire situatie en de algemene veiligheidssituatie in Jemen nog altijd maken dat sprake is van een artikel 15-c situatie. Ter onderbouwing van de slechte situatie in Jemen beroept eiser zich op diverse brieven, rapportages en artikelen.Ook doet eiser een beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2024en zittingsplaats Den Haag van 28 november 2024.Eiser stelt verder, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 januari 2025,dat verweerder een onjuiste maatstaf hanteert door te beoordelen of de humanitaire situatie in Jemen enkel en in overwegende mate is toe te schrijven aan het conflict, gelet op het arrest Sufi en Elmi.Wat betreft de gedwongen rekruteringen door de Houthi’s in Jemen heeft eiser een artikel, geschreven door [naam], overgelegd. In dit artikel is te lezen dat recente bronnen spreken van een toename van rekruteringen sinds de inmenging van de Houthi’s in het Gaza-conflict, terwijl in het algemeen ambtsbericht over Jemen van 2023 is opgenomen dat er geen grote veranderingen hebben plaatsgevonden op het gebied van rekrutering. Ook wijst eiser op een Noors rapportwaarin wordt beschreven dat alle mannen die zich bevinden in onder Houthi’s gecontroleerd gebied kunnen worden gerekruteerd. Bepaalde groepen zijn daarbij bijzonder kwetsbaar, maar deze lijst is niet limitatief. Kinderen en jonge mannen die wonen in gebieden die door de Houthi’s worden gecontroleerd vallen hier ook onder. Daarbij wordt geen leeftijdscategorie genoemd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft het landenbeleid voor Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vc.Daaruit volgt dat aangenomen wordt dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie). Een vreemdeling uit Jemen moet dus op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, maar van een minder uitzonderlijke situatie. Daartoe is het volgende redengevend.
6. In het bestreden besluit en het verweerschrift heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld verwezen naar informatie uit de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken over Jemen van 2022 en 2023. De informatie uit het meest recente algemeen ambtsbericht uit 2023 ziet op de verslagperiode augustus 2022 tot en met augustus 2023. De grote hoeveelheid informatie waar eiser naar heeft verwezen, zowel in zijn zienswijze als de gronden van beroep, is van recentere aard en ziet met name op de situatie in Jemen in 2024. Het lag op de weg van verweerder om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de huidige veiligheidssituatie in Jemen is. Verweerder heeft dit echter nagelaten en is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de recente informatie waar eiser naar heeft verwezen.
7. Uit de door eiser overgelegde informatie en de uitspraken van zittingsplaatsen Amsterdam en Den Haag volgt dat de veiligheidssituatie in Jemen precair is en dat het feitelijke bestand tussen de strijdende partijen, waar verweerder naar heeft verwezen, onder druk staat. De rechtbank acht verder van belang dat, zoals ook bij de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam is betrokken, in de door verweerder overgelegde nota van 29 september 2023 actieve intrekking van al verleende verblijfsvergunningen asiel aan vreemdelingen uit Jemen niet opportuun wordt geacht, omdat het zeer discutabel is of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de wijziging van de omstandigheden in Jemen een voldoende en niet-voorbijgaand karakter heeft. Hoewel de vraag of een reeds verleende verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken, naar zijn aard een andere beoordeling vergt dan de vraag of een aanvraag van een vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel al dan niet kan worden afgewezen, duidt ook dit erop dat de veiligheidssituatie in Jemen fragiel is. Verweerder heeft deze informatie onvoldoende betrokken bij zijn beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
8. De rechtbank is verder, net als in de door eiser aangehaalde uitspraak van 15 januari 2025, van oordeel dat verweerder een onjuiste maatstaf hanteert door te beoordelen of de humanitaire situatie in Jemen enkel en in overwegende mate is toe te schrijven aan het conflict, gelet op het arrest Sufi en Elmi. De rechtbank sluit hiermee wederom aan bij het oordeel van zittingsplaats Amsterdam in de uitspraak van 25 oktober 2024. Uit paragrafen 280 tot en met 283 van het arrest Sufi en Elmi volgt dat als erbarmelijke humanitaire omstandigheden uitsluitend of zelfs hoofdzakelijk te wijten zijn aan armoede of natuurlijke verschijnselen, slechts sprake kan zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM in ‘
very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling’. Wanneer natuurlijke verschijnselen echter hebben bijgedragen aan erbarmelijke humanitaire omstandigheden, maar deze voornamelijk zijn te wijten aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet worden beoordeeld of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet beoordeeld.
9. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de humanitaire situatie in Jemen niet voornamelijk te wijten is aan acties van de partijen van het conflict. In het verweerschrift heeft verweerder verwezen naar de beslisnota bij de Kamerbrief van 18 maart 2024 waarin onder meer is overwogen dat enerzijds beargumenteerd kan worden dat de strijdende partijen de slechte humanitaire situatie veroorzaken en zelfs verslechteren en dat anderzijds duidelijk is dat de penibele humanitaire situatie voor een deel te wijten is aan de impact van klimaatverandering. Hieruit blijkt dat verweerder aanneemt dat de strijdende partijen deels verantwoordelijk zijn voor de slechte humanitaire situatie. Verweerder heeft echter nagelaten te motiveren hoe groot het aandeel van de strijdende partijen is en waaruit volgt dat de slechte humanitaire situatie niet
voornamelijkis te wijten aan de strijdende partijen.
10. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom eisers individuele omstandigheden, zoals dat hij is geboren en getogen in Saoedi-Arabië, niet maken dat hij een verhoogd risico op ernstige schade loopt dan andere burgers. Verder beroept verweerder zich wat betreft de vrees voor rekrutering op het algemeen ambtsbericht van augustus 2022. Volgens dit ambtsbericht richten de rekruteringspogingen zich vooral op mannen in de leeftijd van 18 tot 22 jaar en zijn de meeste van hen arm en analfabeet. Eiser past volgens verweerder niet binnen dit profiel. Daar staat tegenover dat eiser, zowel in de zienswijze als in beroep, meer recente informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat rekrutering door de Houthi’s toeneemt en dat dit niet zozeer aan leeftijd is gebonden. Zo worden kinderen ook als kwetsbare groep benoemd, wat ook niet overeenkomt met de leeftijdscategorie waar verweerder aan vasthoudt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiser, gelet op de door hem ingebrachte informatie, geen risico loopt om bij terugkeer naar Jemen gerekruteerd te worden door de Houthi’s.
11. Gelet op het voorgaande is sprake van motiveringsgebreken. Het beroep is reeds om die reden gegrond. Aan de overige beroepsgronden komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).