ECLI:NL:RBDHA:2025:3822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2540 en NL25.2541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Egyptische eiser met problemen door interreligieuze relatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 10 maart 2025, wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die christelijk is, heeft op 29 december 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 13 januari 2025 afgewezen, met het argument dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 25 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De eiser stelt dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn relatie met een islamitische vrouw, wat heeft geleid tot bedreigingen en geweld van haar familie. De rechtbank oordeelt dat de minister het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank wijst op inconsistenties in de tijdlijn van de problemen zoals gepresenteerd door de minister en concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen, waarbij de rechtbank geen aanleiding ziet om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 2.721,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige en deugdelijke motivering bij asielbesluiten, vooral in gevallen waarin persoonlijke en culturele factoren een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.2540 en NL25.2541
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 29 december 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 13 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M.R. van den Driest als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Egyptische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is christelijk en had in Egypte een relatie met [naam] , die islamitisch is. Eiser heeft problemen gekregen met de familie van [naam] , omdat zij niet wilden dat eiser met haar een relatie zou hebben. Familieleden van [naam] hebben eiser aangevallen en verwond. Ook heeft de neef van [naam] de broer van eiser aangevallen met een mes waarbij hij gewond is geraakt aan zijn hoofd. Als gevolg van dit incident is een conflict ontstaan tussen eiser en een andere neef van [naam] waarbij hij de neef heeft geslagen. Eiser en zijn familie zijn toen door een priester geadviseerd om naar Caïro te vertrekken. Toen eiser in Caïro woonde, hebben de familieleden van [naam] hem op zijn werk opgezocht, waar hij op dat moment niet aanwezig was. Ook is de vader van eiser telefonisch bedreigd. Eiser heeft toen Egypte verlaten. Hij vreest dat de familie van [naam] hem bij terugkeer naar Egypte zal vermoorden als eerwraak. Eiser onderbouwt zijn relaas met foto’s van eiser met [naam] , foto’s van de broer van eiser en screenshots van bedreigingen van de vader en oom van [naam] tegen de vader van eiser.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser; en
de problemen van eiser vanwege zijn relatie met [naam] .
4. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder vindt de problemen van eiser vanwege zijn relatie met [naam] niet geloofwaardig. De verklaringen van eiser vormen namelijk geen samenhangend en aannemelijk geheel, [1] omdat hij op verschillende punten rondom de problemen vaag, tegenstrijdig, wisselend en niet logisch heeft verklaard. Ook de door eiser overgelegde documenten overtuigen niet. Eiser heeft daarom geen vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin [2] en hij loopt geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [3] Verweerder wijst de aanvraag van eiser af als kennelijk ongegrond, omdat zijn verklaringen kennelijk inconsequent en tegenstrijdig zijn. [4]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Het besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd. Het is onduidelijk aan welk onderdeel van de geloofwaardigheidsbeoordeling eiser niet zou hebben voldaan. Verweerder gaat daarnaast op verschillende punten uit van onjuiste feiten en werpt eiser herhaaldelijk ten onrechte tegen dat hij tegenstrijdig of wisselend heeft verklaard. Daarbij zijn de verklaringen van eiser niet onlogisch. Verweerder hanteert juist subjectieve opvattingen van wat logisch kan zijn en werpt deze ten onrechte aan eiser tegen. In beroep overlegt eiser nog transcripten van bedreigingen die hij op zijn telefoon heeft ontvangen. De overgelegde documenten bevestigen in onderlinge samenhang bezien het relaas. Eisers relaas komt ook overeen met openbare landeninformatie over eerwraak en interreligieuze relaties in Egypte. Eiser verwijst daarbij naar twee brieven van VluchtelingenWerk Nederland van 27 november 2024 en 31 januari 2025 waar verschillende rapporten zijn bijgevoegd. Omdat verweerder eisers relaas ten onrechte ongeloofwaardig vindt, heeft hij ook ten onrechte de zwaarwegendheid niet onderzocht. Ook betoogt eiser dat het kader dat verweerder hanteert voor het beoordelen van de geloofwaardigheid, onder andere neergelegd in Werkinstructie 2024/6, niet in lijn is met het Unierecht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser betoogt, wel duidelijk is welke wettelijke grondslag voor afwijzing van de asielaanvraag aan eiser wordt tegengeworpen. In het voornemen, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, staat vermeld dat het gaat om artikel 31, zesde lid, onder c van de Vreemdelingenwet. [5] Verweerder vindt dus dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
6.3.
De rechtbank vindt hiervoor allereest van belang dat verweerder in het bestreden besluit een verkeerde tijdlijn hanteert over wanneer de problemen zouden zijn begonnen. Verweerder gaat er in het bestreden besluit vanuit dat de problemen in 2021 zijn begonnen [6] , terwijl in het voornemen nog wordt gesteld dat het om 2022 gaat. [7] Uit de verslagen van het aanmeldgehoor en het nader gehoor blijkt niet dat eiser heeft verklaard dat de problemen in 2021 zijn begonnen. Eiser heeft juist zowel in het vrije relaas [8] als in reactie op latere vragen [9] verklaard dat de problemen pas in 2022 zijn begonnen. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat het gaat om een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit, volgt de rechtbank niet. Immers wordt het jaar 2021 herhaaldelijk genoemd. [10] Verweerder mocht zich wel op het standpunt stellen dat eiser vaag en wisselend heeft verklaard over de precieze aanleiding van de problemen, namelijk of deze zijn ontstaan toen een familielid eiser en [naam] samen zag of toen [naam] haar familie zelf vertelde over de relatie. Deze tegenwerping is echter op zichzelf niet genoeg voor een draagkrachtig gemotiveerd besluit. De rechtbank gaat in de volgende overwegingen verder in op de andere tegenwerpingen van verweerder.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op een aantal punten niet op goede gronden heeft tegengeworpen dat eiser vaag, tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard. Ten aanzien van de tegenwerping dat eiser vaag, tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard over de confrontatie met de familieleden van [naam] in maart 2023, [11] overweegt de rechtbank dat hij nog binnen het vrije relaas heeft aangevuld dat een derde familielid aanwezig was bij de confrontatie. [12] Daar komt bij dat eiser niet heeft verklaard dat de vader en neef van [naam] als enige aanwezig waren bij de confrontatie. De rechtbank is met eiser van oordeel dat hier geen sprake is van een tegenstrijdigheid, maar van een aanvulling binnen het relaas. Bij de tegenwerping dat niet aannemelijk is dat de familieleden eiser hebben kunnen vinden, heeft verweerder eisers verklaring dat het gaat om een zeer klein dorp waardoor het voor de hand ligt dat het niet lastig is om iemand te vinden, niet voldoende betrokken. Ook de tegenwerping dat eiser wisselend heeft verklaard over of hij na dit incident met een voorbijganger naar huis is gelopen, [13] draagt niet bij aan een deugdelijke motivering van het besluit. Eiser heeft in het vrije relaas verklaard dat de voorbijganger hem vroeg wat er was gebeurd en dat eiser daarna naar huis is gelopen. [14] In reactie op latere vragen heeft eiser verklaard dat hij op de voorbijganger heeft geleund op zijn weg naar huis. [15] De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat de twee verklaringen naast elkaar kunnen bestaan en dat het leunen op de voorbijganger als aanvulling kan worden gezien. Daarnaast heeft eiser zich terecht op het standpunt gesteld dat het hier gaat om een detail, dat niet ziet op een essentieel onderdeel van het relaas.
6.5.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder op verschillende punten niet mocht tegenwerpen dat eiser onlogisch heeft verklaard. Over het feit dat hij niet naar het ziekenhuis is gegaan en geen aangifte heeft gedaan vanwege de verwonding aan zijn been, [16] heeft eiser verklaard dat de wond niet zo ernstig was als hij aanvankelijk dacht, dat hij zijn moeder niet bezorgd wilde maken door naar het ziekenhuis te gaan en dat hij geen aangifte wilde doen omdat dit de vrede in het kleine dorp zou kunnen schaden. Over het feit dat de broer van eiser geen aangifte heeft gedaan vanwege de verwondingen aan zijn hoofd, [17] heeft eiser verklaard dat hij bang was dat het inschakelen van de autoriteiten zou leiden tot escalatie, vooral omdat in de regio eerwraak voorkomt. Eiser heeft daarnaast toegelicht dat hij zelf is teruggekeerd naar het dorp nadat zijn broer was aangevallen [18] omdat hij voor zijn broer wilde opkomen, zelfs al kon dit tot nieuwe problemen leiden. Verweerder heeft ondeugdelijk gemotiveerd dat eiser hiermee geen plausibele verklaringen heeft gegeven voor zijn gedragingen en hanteert op deze punten een te nauwe uitleg van welk gedrag logisch kan zijn. Ook dat verweerder in het nadeel van eiser uitlegt dat hij sinds zijn vertrek uit Egypte niet meer is lastiggevallen door de familie van [naam] , [19] bevreemdt de rechtbank. De rechtbank wijst op dit punt op de uitleg van eiser dat het zo kan zijn dat zich geen incidenten meer hebben voorgedaan na eisers vertrek uit Egypte juist omdat de afwezigheid van eiser is wat [naam] ’s familie wilde.
6.6.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat de verschillende tegenwerpingen van verweerder de afwijzing van de asielaanvraag niet draagkrachtig ondersteunen. Alleen al hierom is het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om te beoordelen of het kader dat verweerder hanteert voor het beoordelen van de geloofwaardigheid in lijn is met het Unierecht omdat het besluit al om de hiervoor genoemde redenen voor vernietiging in aanmerking komt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat verweerder het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd en niet zorgvuldig heeft voorbereid. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7.1.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag van eiser te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
7.2.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7.3.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroep vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 13 januari 2025;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de totale proceskosten van eiser tot een bedrag van
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie artikel 30b, eerste lid, onder e van de Vw 2000.
5.Zie pagina 3 van het voornemen.
6.Zie paragraaf 2.1.1 van het bestreden besluit
7.Zie paragraaf 2.1.1 van het voornemen.
8.Zie pagina 8-9 van het verslag nader gehoor.
9.Zie pagina 17 van het verslag nader gehoor.
10.Zie paragraaf 2.1.1 van het bestreden besluit.
11.Zie paragraaf 2.1.3 van het bestreden besluit.
12.Zie pagina 9 van het verslag nader gehoor.
13.Zie paragraaf 2.1.4 van het bestreden besluit.
14.Zie pagina 9 van het verslag nader gehoor.
15.Zie pagina 18 van het verslag nader gehoor.
16.Zie paragraaf 2.1.5 van het bestreden besluit.
17.Zie paragraaf 2.1.7 van het bestreden besluit.
18.Zie paragraaf 2.1.8 van het bestreden besluit.
19.Zie paragraaf 2.1.6 van het bestreden besluit.