ECLI:NL:RBDHA:2025:3858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 26 februari 2025, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 5 maart 2025 heeft de verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, waarna partijen toestemming gaven voor schriftelijke behandeling van de zaak. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser. De rechtbank oordeelt dat de gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was gezien het risico op onderduiken. Eiser heeft niet voldoende meewerkt aan zijn overdracht en heeft meermaals niet op vertrekgesprekken gereageerd. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9937

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

V-nummer: [V-nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 5 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven de zaak schriftelijk te behandelen. Het onderzoek is op 12 maart 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1999.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestond dat eiser gaat onderduiken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven.
5. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij zich altijd beschikbaar heeft gehouden voor de overdracht en de meldplicht heeft nageleefd. Hij heeft geen verplichting volgens de Vreemdelingenwet om zelf proactief zijn overdracht te regelen, zoals verweerder lijkt te suggereren. Het is de verantwoordelijkheid van DT&V [4] om de benodigde stappen te ondernemen om de overdracht te organiseren. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eiser niet op eigen initiatief contact heeft opgenomen met de DT&V om zijn overdracht te
bewerkstelligen én hij meermaals niet is verschenen op vertrekgesprekken. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de maatregel ook aangegeven dat hij niet naar Duitsland wenst te gaan. In dat gehoor heeft hij verder geen omstandigheden aangevoerd die het opleggen van de maatregel voor hem onevenredig zwaar zouden maken.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op onderduiking dat daaruit voortvloeit, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser meermaals niet is verschenen op vertrekgesprekken en heeft aangegeven dat hij niet naar Duitsland wenst terug te keren. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ook de ambtshalve toetsing [5] leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.de Dienst Terugkeer en Vertrek
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.