In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 11 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de minister op 8 februari 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 13 maart 2024, die is uitgesteld vanwege de inbreng van een taalanalyse door de minister en een contra-expertise door eiser. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser gegrond is. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben, maar de minister acht deze ongeloofwaardig. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de nationaliteit van eiser, die zijn Somalische afkomst claimt op basis van zijn ouders die als vluchtelingen uit Somalië naar Ethiopië zijn gevlucht. De rechtbank wijst erop dat de minister niet heeft ingegaan op de vraag of eisers ouders in 1991 van Somalië naar Ethiopië zijn gevlucht en dat dit cruciaal is voor de beoordeling van eisers nationaliteit.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.