In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn van acht weken heeft beslist, zoals eerder bepaald in een uitspraak van 28 augustus 2024. Eiser heeft op 14 januari 2025 beroep ingesteld, omdat de minister geen schriftelijke mededeling heeft gedaan dat nader onderzoek nodig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister een uitdrukkelijke termijn had gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend, waardoor onduidelijk blijft wanneer de minister zal beslissen. De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 250,- per dag betalen, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf op 6 maart 2025 en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.