ECLI:NL:RBDHA:2025:3891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
09/145433-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen toepassing adolescentenstrafrecht voor een 19-jarige verdachte ondanks daartoe strekkend advies - art. 311 Sr. Medeplegen van meerdere diefstallen met valse sleutel: contactloos pinnen met gestolen pinpassen samen met moeder en tante.

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die beschuldigd werd van meerdere diefstallen met valse sleutel. De verdachte, geboren in 2004 in Bulgarije, werd ervan beschuldigd samen met haar moeder en tante contactloos te hebben gepind met gestolen pinpassen. De rechtbank oordeelde dat er geen toepassing van het adolescentenstrafrecht nodig was, ondanks een advies daartoe. De tenlastelegging omvatte diefstallen die plaatsvonden in drukke winkelgebieden in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte en haar mededaders gebruik maakten van valse sleutels om toegang te krijgen tot de gestolen goederen. Tijdens de zitting op 27 februari 2025 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van alle feiten geëist, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor enkele feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van twee van de vijf ten laste gelegde feiten, maar achtte de feiten 2, 3 en 5 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met anderen handelde en dat er sprake was van medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en haar blanco strafblad, maar vond de gepleegde feiten ernstig genoeg om een straf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/145433-24
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , Bulgarije,
ingeschreven in de basisregistratie personen:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 februari 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. V.A. Vitanov. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 februari 2025 - ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 27 april 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
portemonnee, meerdere pinpassen, een identiteitsbewijs en/of een geldbedrag van
45 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk
geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
zij op of omstreeks 27 april 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 24,99 euro en/of 25,09 euro, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [naam 1] in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s)
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg
te nemen geld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 1]
en/of met de pinpas van die [naam 1] een of meerdere malen (contactloos) te
betalen;
3
zij op of omstreeks 29 maart 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 132,23 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te
nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel
van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas
en/of creditcardvan die [naam 1] en/of
met de pinpas en/of creditcardvan die [naam 2] ,
althans van een ander persoon, in elk geval aan een ander dan de verdachte en/of haar mededader(s),een of meerdere malen (contactloos) te betalen;
4
zij op of omstreeks 11 maart 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[naam 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
5
zij op of omstreeks 3 april 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 21,30 euro en/of 23,10 euro, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [naam 4] in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of
haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te
nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel
van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die
[naam 4] en/of met de pinpas van die [naam 4] een of meerdere malen (contactloos) te
betalen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3.
Vrijspraak feiten 1 en 4
Uit de camerabeelden van de winkels Manzaram en TK Maxx blijkt dat de verdachte ten tijde van de voorgevallen strafbare feiten in deze winkels aanwezig was. De rechtbank kan hieruit, noch uit andere stukken uit het dossier vast stellen dat de verdachte handelingen heeft verricht die duiden op strafrechtelijk relevante betrokkenheid bij de ten laste gelegde diefstal van de portemonnees van de aangeefsters. Hierdoor kan de rechtbank op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen dat de verdachte als pleger, dan wel als medepleger, betrokken is geweest bij deze diefstallen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. Daarom zal verdachte van deze feiten worden vrijgesproken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van feiten 2, 3 en 5 redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen – Feiten 2, 3 en 5
De verdachte wordt verweten dat zij samen met een ander of anderen drie diefstallen heeft gepleegd door het onbevoegd gebruik te maken van andermans pinpas of creditcard (feiten 2, 3 en 5). Het procesdossier bevat onder meer diverse aangiftes, beschrijvingen van camerabeelden en herkenningen van de verdachte en de medeverdachten door verbalisanten.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit bewijsmateriaal, al dan niet over diverse feiten geschakeld, voldoende is om te kunnen concluderen dat de verdachte één van de daders is van een of meerdere van de hiervoor genoemde feiten. Daarbij kan bewijs voor één of meer van de feiten ook relevant zijn voor andere feiten, in de vorm van schakelbewijs.
Schakelbewijs
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank allereerst vast dat de verdachte samen met een ander op 29 maart 2024 in 's-Gravenhage een geldbedrag heeft weggenomen door onbevoegd gebruik te maken van de creditcard van [naam 2] (feit 3). Uit de aangifte van [naam 2] volgt dat zij zich op 29 maart 2024 in het centrum van Den Haag bevond. Omstreeks 17:29 uur had zij haar portemonnee met inhoud in haar rugtas. Bij thuiskomst kwam de aangeefster erachter dat er op 29 maart 2024 tussen 18:05 en 18:15 uur zes transacties met haar creditcard waren gedaan bij kledingwinkel Stradivarius in het centrum van Den Haag. De politie heeft de camerabeelden van deze kledingwinkel bekeken en beschreven dat rond het tijdstip van de transacties twee vrouwen te zien waren. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij samen met haar tante op deze camerabeelden te zien is. De verdachte en haar tante probeerden een stapel kledingstukken af te rekenen. Omdat bij het afrekenen een pincode moest worden ingevoerd, lukte het afrekenen niet. Vervolgens hebben de verdachte en haar tante de kledingstukken één voor één afgerekend, waardoor het toch mogelijk was om contactloos (dat wil zeggen: zonder de pincode te hoeven intoetsen) te betalen.
De rechtbank leidt uit deze gang van zaken af dat de verdachte en haar tante de pincode van de creditcard niet kenden, en de kledingstukken apart hebben afgerekend juist omdat dat contactloos kon, nu het steeds een bedrag onder € 50,00 betrof.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij deze kledingstukken met haar eigen pinpas heeft betaald. Het had voor de hand gelegen dat zij dat zou kunnen aantonen door inzicht te geven in haar eigen bankrekening en transacties op dat moment. Desgevraagd heeft de verdachte aangegeven dat zij dat niet kan aantonen. In het licht van de inhoud van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank aan deze alternatieve verklaring van de verdachte voorbij. De rechtbank gaat ook voorbij aan de stelling van de verdachte dat zij niet wist dat zij met een van diefstal afkomstige creditcard aan het pinnen was.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan feit 3 kunnen dienen als schakelbewijs voor de feiten 2 en 5, nu sprake is van een herkenbare en zeer specifieke modus operandi. Immers blijkt dat de werkwijze bij de afzonderlijke feiten op essentiële punten sterk overeenkomt. Blijkens de aangiftes geldt ook voor feiten 2 en 5 dat de pinpassen kort voor de pintransacties zijn gestolen in drukke winkelgebieden in Den Haag. Verder hebben de strafbare feiten zich kort na elkaar voorgedaan, te weten op 29 maart 2024 en 3 en 27 april 2024. Telkens wordt rond de tijd dat door aangevers de portemonnee gemist wordt, contactloos afgerekend voor bedragen onder de € 50,00. Bij dit soort transacties is het invoeren van een pincode doorgaans niet nodig. Daarnaast is op de camerabeelden telkens te zien dat de verdachten in drukke winkelgebieden samen optrekken en op meerdere momenten samen pinnen met de gestolen bankpassen. Ter terechtzitting heeft de verdachte ook geen enkele aannemelijke verklaring over deze feiten afgelegd.
Op basis van vorenstaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de verdachte ook op 3 en 27 april 2024 (feiten 2 en 5) heeft gepind met een gestolen pinpas. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat de verdachte wist dat deze pinpassen van diefstal afkomstig waren.
Medeplegen
De rechtbank moet ook de vraag beantwoorden of bij deze feiten sprake is geweest van medeplegen. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden gezien wanneer vast is komen te staan dat bij het begaan hiervan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting concludeert de rechtbank het volgende.
Met betrekking tot de diefstal met de valse sleutel bij kledingwinkel Manzaram (feit 2) blijkt dat de verdachte heeft gepind met de gestolen pinpas van aangeefster [naam 1] . Ter terechtzitting heeft de verdachte hierover verklaard dat zij deze pinpas met daarop een vreemde naam van een medeverdachte (haar moeder) had gekregen en met deze pinpas contactloos heeft betaald. Daarnaast was haar moeder ook in de winkel aanwezig. Ook de handelingen tijdens de diefstal met de valse sleutel bij de Stradivarius (feit 3) wijzen op een samenwerking, in dat geval met de tante van verdachte. Tijdens het afrekenen is er overleg tussen de verdachte en de medeverdachte te zien, waarbij de medeverdachte de kledingstukken bij de kassa neerlegt en de verdachte contactloos betaalt. Voor de diefstal met de valse sleutel bij Meurs Slagerij (feit 5) geldt dat de verdachte samen met de medeverdachten (moeder en tante) aanwezig was in de winkel, waarbij zowel de verdachte als haar tante contactloos hebben betaald met de gestolen betaalpas. Voor deze betaling heeft de verdachte de bankpas van de medeverdachte gekregen, nadat het eerder met een andere bankpas niet was gelukt om contactloos te betalen. Daarnaast lopen de verdachte en de medeverdachten na de voltooiing van deze pintransacties gezamenlijk weg. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat bij feiten 2, 3 en 5 sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Daarom vindt de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de verdachte al deze feiten ook samen met een of meer anderen heeft gepleegd.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2. zij op 27 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en haar mededader toebehoorde
,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld
bedragonder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 1]
of een anderen met de pinpas van die [naam 1]
of een andereen of meerdere malen contactloos te betalen;
3. zij op 29 maart 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van 132,23 euro dat aan [naam 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de creditcard van die
[naam 2]en met de creditcard van die [naam 2] meerdere malen contactloos te betalen;
5. zij op 3 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van 21,30 euro en 23,10 euro dat aan [naam 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas van die [naam 4] en met de pinpas van die [naam 4] meerdere malen contactloos te betalen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – met toepassing van het jeugdstrafrecht – wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 42 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht, gelet op de bepleite vrijspraak, geen straf aan de verdachte op te leggen. Subsidiair is verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en een werkstraf op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om de eis van de officier van justitie te volgen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich binnen één maand driemaal schuldig gemaakt aan diefstal door middel van het pinnen met een gestolen bankpas. Deze diefstallen vonden telkens plaats in drukke winkelgebieden, waarbij telkens de portemonnee van aangevers kort voor de pintransacties was gestolen. De verdachte handelde hierbij in een nauw samenwerkingsverband met haar moeder en haar tante, om contactloos te kunnen pinnen met andermans bankpas. De verdachte heeft enkel gehandeld met het oog op financieel gewin en heeft daarmee geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen. Ook veroorzaken deze feiten veel overlast en schade, en bovendien worden gevoelens van onrust en onveiligheid hierdoor versterkt. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2025, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 10 februari 2025. Daaruit volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat uit het onderzoek van de reclassering een ogenschijnlijk stabiele persoonlijke situatie naar voren lijkt te komen. De verdachte is thuiswonend en volgt een mbo-opleiding. Naar verwachting zal zij in februari 2026 haar diploma behalen. Er zijn geen zorgen over het gebruik van middelen, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. Het is een zorgelijke ontwikkeling dat de verdachte ondanks deze beschermende factoren in beeld is gekomen bij politie en justitie, samen met haar moeder en haar tante. Gelet op de proceshouding van de verdachte, waarbij zij zich heeft beroepen op haar zwijgrecht, kan geen inschatting gemaakt worden van het recidiverisico. Geadviseerd wordt om de verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten. Dit advies is gebaseerd op het feit dat de verdachte nog thuiswonend is en omdat zij praktische ondersteuning krijgt, zoals bij haar financiën en haar opleiding. Ten aanzien van de strafoplegging wordt geadviseerd om een werkstraf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting heeft een deskundige van Jeugdbescherming west naar voren gebracht dat de verdachte haar afspraken nakomt en vriendelijk is in contact. De periode van detentie heeft veel indruk op haar gemaakt. Het is niet gelukt om in contact te komen met de ouders van de verdachte, omdat de verdachte hier niet achter stond. Het is echter van belang dat er meer zicht komt op de relatie tussen de verdachte en haar ouders, zodat zij hierin weerbaarder kan worden.
Toepassing van het jeugdstrafrecht-of volwassenenstrafrecht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bestraft moet worden volgens het jeugdstrafrecht, zoals de raadsman heeft bepleit, of volgens het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte alle bewezenverklaarde feiten na haar achttiende verjaardag heeft gepleegd. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende. De reclassering heeft geadviseerd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, voornamelijk omdat de verdachte thuiswonend is en praktische steun van haar ouders ontvangt. Daarentegen volgt uit het reclasseringsrapport dat de verdachte tijdens de detentie van haar moeder de huishoudelijke taken overnam en zelfstandig zorgde voor haar jongere broer. Daarnaast zijn er geen signalen voor een achterlopende ontwikkeling van de verdachte. Verder is de verdachte ter terechtzitting zonder bijstand van haar ouders verschenen en heeft zij de reclassering bovendien bewust weggehouden van haar ouders. Hierdoor heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van de mogelijkheden van een positieve pedagogische invloed van de ouders. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. In de strafmaat zal de rechtbank echter wel rekening houden met de jonge leeftijd van de verdachte en haar blanco strafblad.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, alsmede de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft begaan, acht de rechtbank een combinatie van een gevangenisstraf en een taakstraf passend en geboden. Alles overziend zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
30 dagen met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 150 uren opleggen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht (omgerekend 36 uren).
7. De vordering van de benadeelde partij [naam 2] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 330,30 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 132,23, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om aansluiting te zoeken bij de beslissing in de zaak van de medeverdachten van wie de zaken eerder zijn behandeld. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 132,23.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij [naam 2] als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij echter afwijzen voor zover haar vordering ziet op de creditcard transacties die al door de bank zijn vergoed. Dit betreft een bedrag van € 132,23,-.
In zoverre is immers geen sprake meer van materiële schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de overige kostenposten overweegt de rechtbank dat de diefstal van een portemonnee met inhoud, zoals een rijbewijs, niet aan de verdachte ten laste is gelegd. Daarom kan de verdachte hiervoor ook niet worden veroordeeld. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Dit betreft een bedrag van € 330,30.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2, 3 en 5:
telkens: diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
30 (DERTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
150 (HONDERDVIJFTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
75 (VIJFENZEVENTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (de rechtbank gaat daarbij uit van 18 dagen) bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, derhalve 36 uren;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst af de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op de creditcardtransacties (€ 132,23);
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige (€ 330,30) niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.B. Haverhoek, rechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
en mr. M.J.L. van der Waals, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2025.