ECLI:NL:RBDHA:2025:3894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
SGR 24/6631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Woo-verzoek; niet-ontvankelijkheid en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2025, in de zaak SGR 24/6631, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had op 16 mei 2024 verzocht om openbaarmaking van bepaalde informatie, maar de CVOM had pas op 4 september 2024 gereageerd. Eiser stelde dat de CVOM niet tijdig had beslist en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend om eiser de gelegenheid te geven te reageren op een e-mail van de CVOM, waarin deze de gevraagde informatie had verstrekt. Eiser heeft aangegeven dat hij geen bezwaar had tegen het besluit van de CVOM, maar dat hij het beroep niet wilde intrekken omdat hij griffierecht had betaald. De rechtbank oordeelt dat de CVOM op 4 september 2024 een besluit heeft genomen en dat eiser geen belang meer heeft bij het beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Eiser had verzocht om een proceskostenvergoeding, maar de rechtbank oordeelt dat deze kosten niet redelijkerwijs zijn gemaakt, omdat de CVOM het griffierecht moet vergoeden. De rechtbank beslist dat de CVOM het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, de CVOM

(gemachtigde: mr. S. El Hankouri).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de CVOM volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek om informatie op grond van de Woo [1] .
1.1.
De CVOM heeft op 27 september 2024 een verweerschrift ingediend. Dit verweerschrift heeft de CVOM op 18 november 2024 aangevuld. Op 3 december 2024 heeft de CVOM nadere stukken ingediend.
1.2.
Eiser heeft op 23 oktober 2024 een schriftelijke reactie op het verweerschrift gegeven en op 11 oktober 2024 aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen.
1.4.
De CVOM heeft de rechtbank op 9 december 2025 om 13:36 uur een e-mailbericht gestuurd met daarachter een e-mailwisseling die tussen eiser en de CVOM op 29 november 2024 heeft plaatsgehad. De rechtbank heeft hiervan pas na de zitting kennis kunnen nemen. Omdat de rechtbank dit e-mailbericht van belang acht voor een goede beoordeling van het beroep en eiser om een reactie wilde vragen, heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
1.5.
De rechtbank heeft eiser bij brief van 14 januari 2025 in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het e-mailbericht van de CVOM. Eiser heeft op 22 januari 2025 een schriftelijke reactie ingediend. In zijn reactie heeft eiser ook meegedeeld dat de rechtbank zijn toestemming heeft om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
1.6.
Bij brief van 18 februari 2025 heeft de rechtbank de CVOM een kopie van de reactie van eiser toegestuurd en meegedeeld dat de rechter die de zaak behandelt het niet nodig vindt om in de zaak een nadere zitting te houden. De CVOM heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet aangegeven wel behoefte te hebben aan een nadere zitting.
1.7.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 18 februari 2025 gesloten en partijen meegedeeld dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 16 mei 2024 met een beroep op artikel 5.5 van de Woo verzocht om informatie (uitsluitend aan eiser) openbaar te maken. Het gaat om van de volgende informatie: (1) alle (telefoon)notities die door medewerkers van parket CVOM zijn gemaakt in zijn procedure tegen een administratieve sanctie die aan hem is opgelegd en (2) het door hem ingediende beroepschrift van 19 februari 2024 gericht aan de kantonrechter. Op 3 juli 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld nadat er nog geen beslissing was genomen op zijn verzoek. Op 1 augustus 2024 heeft eiser beroep ingesteld omdat de CVOM niet tijdig heeft beslist op zijn Woo-verzoek.
Wat is het standpunt van verweerder?
3. De CVOM heeft naar voren gebracht dat de gevraagde informatie op 4 september 2024 per e-mail aan eiser is verstrekt. Daarmee is volgens de CVOM een besluit genomen op eisers Woo-verzoek. De CVOM stelt zich op het standpunt dat eiser geen proces-belang meer heeft en vraagt de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek. CVOM had ten tijde van het instellen van het beroep namelijk nog niet beslist op dat verzoek, terwijl de beslistermijn al was verstreken.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de CVOM op 4 september 2024 op het Woo-verzoek van eiser beslist. Met dat e-mailbericht heeft de CVOM eiser de gevraagde stukken verstrekt. Het e-mailbericht is een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daaraan doet niet af dat in het e-mailbericht van 4 september 2024 geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen. De brief van de CVOM van 3 december 2024 moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een nadere motivering van het besluit van 4 september 2024. Dit volgt ook uit de inhoud van deze brief. Daarin heeft de CVOM bevestigd dat de notities en het beroepschrift van 19 februari 2024 aan eiser zijn verstrekt op grond van artikel 5.5, eerste lid, van de Woo.
4.3.
Nu de CVOM alsnog heeft beslist op het verzoek van eiser, heeft eiser echter geen belang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4.4.
Eiser heeft in zijn e-mailbericht van 5 september 2024 in antwoord op het verzoek van de CVOM het beroep in te trekken meegedeeld dat hij het beroepschrift niet zal intrekken, omdat hij griffierecht heeft betaald. Hij heeft in dat e-mailbericht niet aangegeven dat hij het inhoudelijk niet eens is met het besluit op zijn Woo-verzoek. Op de zitting heeft eiser desgevraagd geantwoord dat hij nog geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het op 11 oktober 2024 ontvangen e-mailbericht van
5 september 2024 als bezwaarschrift aan te merken en ter behandeling als bezwaarschrift aan de CVOM door te zenden.
4.5.
Omdat eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing en de CVOM op dat moment ook nog geen besluit had genomen, moet de CVOM het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
4.6.
Eiser heeft de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten die hij heeft gemaakt, bestaande uit € 7,28 aan reiskosten en € 135,50 aan verletkosten. De rechtbank ziet daar geen reden voor en zal hierna toelichten waarom zij dat vindt.
4.7.
In het e-mailbericht van 9 december 2025, 13:36 uur, waarvan de rechtbank eerst na de zitting kennis heeft kunnen nemen, heeft de CVOM meegedeeld dat geen vertegenwoordiger bij de zitting aanwezig zal zijn. De CVOM achtte het niet noodzakelijk om op de zitting een nadere toelichting te geven omdat tegemoet is gekomen aan het Woo-verzoek en het standpunt over misbruik van de Woo niet wordt gehandhaafd. Verder heeft de CVOM verwezen naar het contact dat met eiser heeft plaatsgevonden over de zitting en heeft deze e-mailwisseling bijgevoegd. De CVOM heeft de rechtbank verzocht het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen. Daarbij heeft de CVOM het standpunt ingenomen dat eiser de kosten niet redelijkerwijs heeft gemaakt.
4.8.
Uit de-mailwisseling die op 29 november 2024 tussen partijen heeft plaatsgevonden blijkt het volgende. Bij e-mailbericht van 29 november 2024 om 11:35 uur heeft de CVOM een samenvatting gegeven van het telefoongesprek dat partijen die dag met elkaar hebben gevoerd. De CVOM heeft eiser gevraagd hoe hij tegen de (toen nog geplande) zitting van 9 december 2024 aankeek, omdat al aan zijn verzoek was voldaan en de CVOM het betaalde griffierecht zou vergoeden. De CVOM heeft eiser gevraagd naar het belang dat hij nog zag tegen voortzetting van zijn beroep. Eiser heeft toen aangegeven dat hij ondanks de verstrekte informatie een formeel besluit wilde ontvangen. Het ontbreken daarvan maakte het voor eiser lastig om te beoordelen of de zoekslag volledig is uitgevoerd en of hij eventuele bezwaren tegen had besluit had tegen het besluit. De CVOM heeft toen voorgesteld om alsnog een schriftelijk besluit te nemen waarin de uitkomst van het verzoek is vastgelegd en een toelichting wordt gegeven op de zoekslag die heeft plaatsgevonden. Eiser heeft dit voorstel geaccepteerd en daarbij aangegeven dat hij zal beoordelen of hij het beroep intrekt.
4.9.
In reactie op dit e-mailbericht heeft eiser bij e-mailbericht van 29 november 2024 om 14:18 uur aangegeven dat hij een vergoeding zou willen voor de tijd die hij heeft besteed aan de behandeling van de zaak. Daarbij geeft hij aan dat de CVOM pas twee weken voor de zitting contact met hem heeft opgenomen om te bezien of een schikking mogelijk is. Eiser heeft de CVOM voorgesteld hem een bedrag van € 200,- toe te kennen. Ook heeft hij meegedeeld dat in het als het CVOM het hier niet mee eens is, hij de zitting van 9 december 2024 gewoon door zal laten gaan. De CVOM heeft eiser in het e-mailbericht van
29 november 2024 om 15:03 uur meegedeeld dat de wet geen grondslag biedt voor vergoeding van de door eiser genoemde kosten en er ook geen andere reden is om hiermee akkoord te gaan. Eiser heeft hierop ten slotte gereageerd met het e-mailbericht van
29 november 2024 om 15:08 uur. Daarin heeft hij meegedeeld dat hoewel de wet niet expliciet een grondslag biedt voor vergoeding van de door hem gemaakte kosten, de wet wel een indirecte grondslag biedt. Eiser heeft aangegeven dat hij in het proceskostenformulier verlet- en reiskosten heeft opgenomen in verband met de zitting en heeft gesteld dat de CVOM deze kosten bij een gegrond beroep moet vergoeden. Daarbij heeft hij opgemerkt dat indien wel op tijd een besluit was genomen, deze kosten nooit waren opgekomen.
4.10.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser bewust alleen naar de zitting is gekomen voor een proceskostenvergoeding. De CVOM heeft eiser op 29 november 2024 aangeboden het griffierecht te vergoeden. De CVOM kan aan een dergelijk aanbod worden gehouden. De CVOM was hoe dan ook gehouden het griffierecht te vergoeden, omdat, zoals al onder 4.5. is overwogen, eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing en de CVOM op dat moment nog geen besluit had genomen. De verlet- en reiskosten die eiser heeft gemaakt, zijn dan ook niet redelijkerwijs gemaakt en komen om die reden niet voor vergoeding in aanmerking.

Conclusie

5. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op eisers Woo-verzoek is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de CVOM het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet open overheid