In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 maart 2025, wordt het beroep van een Soedanese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 27 mei 2022 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, stelt dat hij vanwege zijn medische omstandigheden, waaronder rolstoelafhankelijkheid, niet terug kan naar Soedan. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 september 2024 afgewezen, omdat de vrees voor geweld en de medische situatie van de eiser niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond is. De eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Soedan in een schrijnende situatie terechtkomt. De rechtbank stelt vast dat de minister de medische omstandigheden van de eiser in zijn beoordeling heeft meegenomen, maar dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om een verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank wijst erop dat de eiser altijd in [plaats] heeft gewoond, dat deze plek niet als een gebied met uitzonderlijke risico's wordt beschouwd en dat de minister niet verplicht was om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.