ECLI:NL:RBDHA:2025:3901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL24.45514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag op basis van homoseksuele gerichtheid en geloofwaardigheidsbeoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig zijn. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn verklaringen werden toen ook al ongeloofwaardig geacht. De rechtbank stelt vast dat eiser nu beter kan uitleggen over zijn gevoelens en emoties in relatie tot zijn homoseksualiteit, en dat hij een partner heeft en deelneemt aan activiteiten van lhbti-organisaties. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de verklaringen van derden en de relatie van eiser met zijn partner beter moeten worden meegewogen. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit)
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes – de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 18 november 2024 waarbij de minister eisers opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is bij dit besluit aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De reden daarvoor is dat de minister zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat aan de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid geen geloof kan worden gehecht. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere asielprocedure(s)
3. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Eisers asielaanvraag van 13 oktober 2019 is bij besluit van 5 februari 2020 niet in behandeling genomen omdat Italië volgens de minister verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Dat besluit staat in rechte vast. [1] Omdat eiser niet tijdig is overdragen aan Italië, is eiser opgenomen in de nationale procedure. Eisers asielaanvraag van 21 juni 2020 heeft de minister bij besluit van 15 oktober 2020 afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Kort weergegeven ligt daaraan ten grondslag dat de minister geen geloof hecht aan de verklaringen van eiser dat hij homoseksueel is en de minister ook de verklaringen van eiser dat hij vanwege zijn homoseksuele gerichtheid problemen heeft ondervonden in Nigeria, niet geloofwaardig acht. Ook dit besluit staat in rechte vast. [2]
Reden voor het indienen van een opvolgende asielaanvraag
4. Aan zijn opvolgende asielaanvraag legt eiser ten grondslag dat sprake is van identiteitsgroei. Eiser kan nu beter verklaren over zijn gevoelens en emoties in relatie tot zijn homoseksualiteit. Ook heeft eiser een partner ( [persoon A] ) en neemt hij deel aan activiteiten georganiseerd door lhbti-organisaties. Verder zijn er (nieuwe) stukken die zijn homoseksuele gerichtheid bevestigen, namelijk:
  • een brief van 10 juni 2023 van eiser waarin hij verklaart over zijn gedachtes, gevoelens en ervaringen vroeger in Nigeria en nu in Nederland;
  • een brief van april 2022 met een beschouwing/getuigenis opgesteld door
[persoon B] , sociaal juridisch medewerker van [stichting 1] ;
  • een brief van 16 mei 2023 van [persoon C] , directeur van [stichting 2] ;
  • een brief van [persoon A] , de partner van eiser (met een kopie van zijn vreemdelingen identiteitsbewijs);
  • foto’s van een bijeenkomst van [stichting 2] die eiser heeft bijgewoond, van de pride in Amsterdam en van een gayparty in Amsterdam;
  • foto’s waar eiser samen met zijn partner op staat en een printscreen van WhatsApp.
Standpunt van de minister
5. De minister wijst de opvolgende asielaanvraag van eiser af als kennelijk ongegrond. [3] De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser acht de minister, net als in de eerdere procedure, geloofwaardig. Aan de verklaringen van eiser dat hij homoseksueel is hecht de minister geen geloof omdat eisers verklaringen daarover geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. In dat verband wijst de minister er allereerst op dat eiser aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag legt dat hij dankzij groei in zijn homoseksuele identiteit nu beter over zijn emoties en gevoelens hierbij kan praten. Dit blijkt echter niet uit het gehoor opvolgende aanvraag en de daarop ingediende correcties en aanvullingen. Eiser legt nog steeds vlakke en niet-overtuigende verklaringen af over zijn gestelde groei in zijn homoseksuele identiteit gedurende de afgelopen jaren in Nederland en herhaalt veelvuldig verklaringen hierover. Het is echter aan eiser om dat wat hij stelt aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd. Eiser is gehoord overeenkomstig Werkinstructie 2019/17 [4] maar geeft weinig tot geen inzicht hoe zijn homoseksuele gevoelens zich hebben ontwikkeld. Eiser verklaart volgens de minister niet overtuigend over de start van zijn relatie met [persoon A] en geeft met zijn verklaringen over de wijze waarop hij met [persoon A] over homoseksualiteit praat geen inzicht in de beleving van zijn gestelde seksuele gerichtheid. Ook ontbreekt het aan verdieping in zijn verklaringen over zijn relatie. Ook legt de minister aan zijn standpunt ten grondslag dat eiser tegenstrijdige dan wel ongerijmde verklaringen aflegt over de ingebrachte stukken en ten opzichte van de vorige procedure. Zo stelt eiser dat hij nu een partner heeft, in tegenstelling tot zijn vorige asielprocedure. Maar eiser heeft ook tijdens de eerdere procedure verklaard over een partner in Nederland. Verder verklaart eiser tegenstrijdig over het bezoeken van een homobar in Utrecht, zijnde de plaats waar de derde ontmoeting tussen hem en [persoon A] zou hebben plaatsgevonden. Dat eisers keuzes op het gebied van kleding en haardracht, het bezoeken van lhbti-feesten en bijeenkomsten en zijn kennis van de rechtspositie van lhbti in Nederland en Nigeria wijzen op een gestelde homoseksuele gerichtheid, volgt de minister ook niet. Dit geeft hoogstens een beeld van zijn interesses, hobby’s en vrijetijdsbesteding. Over de stukken die eiser ter ondersteuning van zijn verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid overlegt, stelt de minister zich op het standpunt dat deze de beoordeling van de vlakke, niet-overtuigende, ongerijmde en tegenstrijdige verklaringen van eiser niet anders maken. Over de steunverklaring van [stichting 1] merkt de minister op dat eiser volgens zijn eigen verklaringen niet uitvoerig met [stichting 1] heeft gesproken over zijn homoseksualiteit en het daarmee de vraag is in hoeverre [stichting 1] accuraat kan zijn in de beschouwingen over eiser. Ook zit er volgens de minister in de beschouwingen van [stichting 1] – die zijn gebaseerd op verklaringen van eiser – een ongerijmdheid gelet op eisers verklaringen tijdens het gehoor opvolgende aanvraag, namelijk in de beschrijving van een flirt-situatie op het station in de zomer van 2022. Ook bij de brief van [stichting 2] is het volgens de minister de vraag hoe accuraat de conclusie van [stichting 2] is als er, los van deelnames aan bijeenkomsten, volgens eiser slechts een intakegesprek met hem heeft plaatsgevonden en hij tijdens bijeenkomsten weinig tot niets heeft gedeeld over zijn homoseksualiteit. De brief van [stichting 2] maakt volgens de minister dan ook niet dat eiser wel wordt gevolgd in zijn homoseksuele gerichtheid. Tot slot vormen de brief van eiser, de overgelegde foto’s en de brief van [persoon A] voor de minister geen aanleiding om de verklaringen van eiser geloofwaardig en authentiek te bevinden. In het verweerschrift erkent de minister dat hij in de besluitvorming onvoldoende is ingegaan op de verklaring van [persoon A] , maar neemt hij daarover het standpunt in dat hij in de besluitvorming voldoende beargumenteert dat de gestelde relatie tussen eiser en [persoon A] niet wordt gevolgd, zodat terecht is geconcludeerd dat aan de verklaring van [persoon A] weinig waarde toekomt. Daar komt volgens de minister nog bij dat het geen objectieve verklaring is en de brief geen feitelijkheden bevat over de relatie. Over de in beroep overgelegde brief en lidmaatschapsbevestiging van het COC neemt de minister het standpunt in dat deze weinig inhoudelijke steun bieden aan eisers gestelde seksuele gerichtheid. Een lidmaatschap en het bezoeken van ontmoetingen van Cocktail Utrecht leiden niet automatisch tot de conclusie dat eiser homoseksueel zou zijn. Bovendien komt de passage in de brief dat eiser open en eerlijk durft te delen over zijn seksualiteit niet overeen met het beeld dat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag laat zien en de opmerking in de correcties en aanvullingen op dit gehoor. Daarin wordt juist gesteld dat hij bij instanties terughoudend is geweest en het moeilijk voor hem is om alles te delen over dit onderwerp. Omdat eiser middels zijn verklaringen nog altijd niet heeft aangetoond dat hij homoseksueel is, wordt hij niet gevolgd in zijn verklaringen over het als gevolg hiervan niet geaccepteerd worden door de maatschappij en familie. Omdat uit eisers verklaringen geen gegronde vrees voor vervolging blijkt en er ook geen reden is om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel onder b, van de Vw 2000.
Beoordelingskader
6. De minister maakt een inhoudelijke beoordeling van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Het vertrekpunt daarbij is dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid als asielmotief eerder naar voren heeft gebracht en in rechte vaststaat dat de minister eisers eerdere verklaringen daarover ongeloofwaardig mocht achten.
6.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling in dit soort zaken ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaring met betrekking tot zijn gestelde seksuele gerichtheid. [5] De minister moet een integrale beoordeling verrichten en de vreemdeling kan zijn ontoereikende verklaringen compenseren met andere verklaringen en overgelegd bewijsmateriaal. In dat verband moet de minister kenbaar motiveren hoe hij rekening houdt met elk van de aangeleverde stukken. Daarbij is vooral van belang of informatie van feitelijke aard uit deze stukken volgt. [6]
6.2.
Over verklaringen van derden die een vreemdeling overlegt ter ondersteuning van zijn verklaringen over een homoseksuele gerichtheid volgt uit Werkinstructie 2019/17 dat de minister ingebrachte informatie van derden altijd meeweegt. In de besluitvorming moet worden gemotiveerd hoe rekening is gehouden met ingebrachte verklaringen van derden of waarom daarmee geen rekening is gehouden. Het moet inzichtelijk zijn welk gewicht er aan verklaringen van derden is toegekend. In twijfelgevallen kunnen verklaringen van derden de doorslag geven. Het is echter afhankelijk van de individuele omstandigheden of zo’n verklaring opweegt tegen hetgeen de vreemdeling zelf heeft verklaard. Bij de beoordeling hoe informatie van derden wordt meegewogen, kijkt de minister in ieder geval naar: de inhoud van de verklaring (waarbij vooral feitelijke informatie zoals waarnemingen van een derde over concrete gedragingen van de vreemdeling van toegevoegde waarde kunnen zijn) en de bron van de verklaring (waarbij eigen waarnemingen van een derde zwaarder wegen dan een verklaring uit eigen hand of een optekening door een derde van de verklaringen van de vreemdeling). Daarbij wordt aan verklaringen van een derde die geen belang heeft bij de uitkomst van de asielaanvraag meer gewicht toegekend dan aan een verklaring van een derde die daar wel belang bij heeft.
Beoordeling van de beroepsgronden van eiser
7. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat zijn verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig zijn.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met de persoon van eiser?
8. Eiser voert allereerst aan dat de minister onvoldoende rekening houdt met zijn persoonlijkheid, gemoedstoestand en achtergrond en onvoldoende gemotiveerd voorbijgaat aan zijn verklaringen hierover. Het is bekend dat eiser er in zijn algemeenheid moeite mee heeft om te praten over zijn homoseksuele gerichtheid en dat hij is getraumatiseerd door wat hij in de afgelopen jaren heeft meegemaakt. Het feit dat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag water en pauzes zijn aangeboden, is in dit verband onvoldoende. Ook het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat bij de beoordeling van de afgelegde verklaringen kenbaar rekening is gehouden met de persoon van eiser. Dat hij geen medische stukken heeft ingebracht, doet daar volgens eiser niet aan af. Eiser is in het kader van deze procedure niet medisch beoordeeld.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk motiveert dat hij bij het horen en beslissen voldoende rekening heeft gehouden met eisers situatie zoals die uit objectieve informatie blijkt. Tijdens de vorige procedure is een medisch Advies horen en beslissen uitgebracht door [adviesbureau] . Daarin is opgenomen dat bij eiser medische klachten zijn geconstateerd, maar dat daaruit geen beperkingen voortvloeien die relevant zijn voor het horen van eiser en/of het beslissen op zijn aanvraag. Ook in de eerdere procedure heeft eiser naar voren gebracht dat hij moeite heeft om over zijn seksuele gerichtheid te praten en zichzelf te uiten. Daarover is destijds geoordeeld dat dat niet wegneemt dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken met zijn verklaringen en dat dat ook van hem kan worden verwacht. De rechtbank ziet, mede gelet op dat wat eiser hierover in deze procedure aanvoert, geen reden om hier nu anders over te oordelen. Dat eiser bekend is met trauma en op welke wijze daarmee bij het horen en beslissen (meer) rekening had moeten worden gehouden, heeft hij niet nader met medische stukken onderbouwd. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser zelf in zijn opvolgende aanvraag aangeeft dat hij in zijn identiteit is gegroeid en in staat is om opener over zijn homoseksuele gevoelens te praten.
Heeft de minister een deugdelijke integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht?
9. Eiser voert verder aan dat de minister bij de beoordeling van zijn verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid ten onrechte een stereotype-lat hanteert en te veel van hem verwacht, waardoor zijn verklaringen ten onrechte niet geloofwaardig worden geacht. De minister verlangt een mate van innerlijke ontwikkeling en verdieping van de homoseksuele identiteit die in eisers geval niet reëel is. Eiser is homoseksueel en voor hem is – zoals in de zienswijze uiteengezet – innerlijke ontwikkeling en verdieping geen onderwerp. Van een heteroseksueel wordt dit ook niet verwacht. Ook betoogt eiser dat de minister ten onrechte geen rekening houdt met het feit dat hij al enige tijd een relatie heeft met [persoon A] . Daarbij is van belang dat [persoon A] een verblijfsvergunning heeft, naar hij aanneemt op grond van zijn seksuele gerichtheid. [persoon A] heeft een verklaring opgetekend over zijn relatie met eiser, waaraan de minister ten onrechte geheel voorbijgaat. De minister legt niet uit waarom die verklaring geen gewicht in de schaal legt. Ook gaat de minister volgens eiser ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd voorbij aan de overige verklaringen van derden die hij ter ondersteuning van zijn verklaringen heeft ingebracht en die zijn eigen verklaringen kunnen compenseren. Het niet betrekken van verklaringen van derden bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen, met als reden dat de verklaringen van eiser zelf onvoldoende zijn, vormt geen juiste weging van die verklaringen. Uit die verklaringen blijkt ook feitelijke informatie over eiser die zijn verklaringen ondersteunt. In beroep overlegt eiser nog een verklaring van COC Midden-Nederland.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Op zichzelf neemt de minister terecht als uitgangspunt dat het in beginsel aan eiser is om met zijn verklaringen ten overstaan van de hoormedewerker zijn homoseksuele gerichtheid geloofwaardig te maken. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte het standpunt inneemt dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid en de groei die hij daarin stelt te hebben doorgemaakt, in het algemeen gezien vrij oppervlakkig en weinig overtuigend zijn. Daarbij acht de minister niet ten onrechte van betekenis dat eiser zelf aangeeft dat hij nu beter kan verklaren over zijn gevoelens en emoties. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaart eiser uit eigen beweging vooral over het bezoeken van gaybars en feesten in de homoscene, het bijwonen van bijeenkomsten van lhbti-organisaties en het samenzijn met [persoon A] . Als hem wordt gevraagd wat hij zoal met [persoon A] bespreekt, antwoordt hij dat het dan met name gaat om welke feesten ze zullen bezoeken. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser op die punten op die manier weinig inzicht verschaft in wat het voor hem betekent in het kader van zijn beleving van en gevoelens bij zijn gestelde homoseksuele gerichtheid en de gestelde ontwikkeling die hij hierin heeft doorgemaakt. Dat op zichzelf betwist eiser ook niet. Daarmee is de situatie op dit punt niet wezenlijk gewijzigd ten opzichte van de vorige procedure. Daarin is bepaald dat van eiser mag worden verwacht dat hij meer diepgaand verklaart over zijn gevoelens, zijn persoonlijke beleving van zijn seksuele gerichtheid en de betekenis die dit voor hem heeft. Dit oordeel staat in rechte vast.
9.2.
Eiser legt echter ook uit dat de groei in zijn homoseksuele identiteit erin is gelegen dat hij nu meer in staat is zijn homoseksuele geaardheid in het openbaar te uiten. Hij durft feesten te bezoeken in de homoscene, deel te nemen aan bijeenkomsten van lhbti-organisaties en open over zijn geaardheid te spreken tegenover anderen. In dit licht bezien moeten de verklaringen van derden die hij heeft overgelegd ook worden bezien. De groei bij hem zit niet zozeer in een interne bewustwording en verdieping van zijn seksuele gerichtheid. Dat speelt voor hem niet.
9.3.
In de kern komt het er op neer dat eiser niet betwist dat hij niet overtuigend heeft kunnen verklaren. Hij probeert door middel van verklaringen van derden aannemelijk te maken dat hij al een geruime tijd een bestendig leven leidt dat past bij zijn verklaringen omtrent zijn seksuele gerichtheid. Tijdverloop werkt in dit opzicht in zijn voordeel. De rechtbank is van oordeel dat de minister de verklaringen van derden onvoldoende op die manier bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken. Uit de verklaringen van derden kan worden opgemaakt dat eiser lange tijd (sinds 2021) opvang heeft gehad in het lhbti-huis van [stichting 1] , dat hij sinds 2022 regelmatig projecten bezoekt van [stichting 2] in het kader van de lhbtiq+ “empowerment” en dat hij een relatie heeft met [persoon A] . Met eiser is de rechtbank van oordeel dat de minister al deze verklaringen onvoldoende kenbaar in onderlinge samenhang heeft gewogen. Daarbij volgt de rechtbank de minister niet in zijn standpunt dat eiser zelf heeft verklaard niet uitvoerig met [stichting 1] te hebben gesproken, zodat aan de verklaring van de [stichting 1] minder betekenis toekomt. Eiser heeft gedurende langere tijd dag en nacht verbleven in het lhbti-huis van [stichting 1] . Bovendien volgt uit de beschouwingen van verschillende medewerkers van de [stichting 1] , anders dan de minister lijkt te doen voorkomen, dat er tientallen (langdurige) gespreken hebben plaatsgevonden tussen eiser en die medewerkers. Uit die beschouwingen volgen ook meerdere feitelijke waarnemingen over concrete gedragingen van eiser binnen de lhbti-gemeenschap en zijn contacten met andere homoseksuelen, waaronder het sinds maart 2022 trouw bezoeken van bijeenkomsten van [stichting 2] . Ook beschrijft het stuk specifieke observaties van [stichting 1] -medewerkers over eisers gedrag en de veranderingen zij bij eiser hebben geconstateerd. In de beschouwingen gaat [stichting 1] in op de relatie van eiser met [persoon A] , waarbij zij ook beschrijven wat dat in hun ogen met eiser doet.
9.4.
Gelet op de inhoud van de beschouwingen van [stichting 1] en de aard van de bron, gaat de minister onvoldoende deugdelijk gemotiveerd aan dit stuk voorbij. Ook geeft de minister er onvoldoende blijk van de samenhang van het stuk te hebben beoordeeld met de overgelegde verklaring van [stichting 2] en de verklaring van [persoon A] . Dat de minister de gestelde relatie tussen eiser en [persoon A] betwist, zoals in het verweerschrift is gesteld, blijkt niet uit het bestreden besluit. Er wordt een aantal opmerkingen gemaakt over de verklaringen van eiser over (de start van) zijn relatie met [persoon A] en wat dit voor hem betekent, maar hieruit volgt niet meer dan dat de minister vindt dat eiser zelf de relatie niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook daar mist een integrale beoordeling met de overige verklaringen en dan met name die van [stichting 1]. Daarin wordt immers weergegeven dat eiser een relatie heeft met [persoon A] en wat dit met het hem doet. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat de minister niet weerspreekt dat [persoon A] (inmiddels) in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel vanwege zijn homoseksuele gerichtheid.
9.5.
De minister heeft eiser nog tegengeworpen dat hij tegenstrijdig verklaart over het bezoeken van een homobar in Utrecht. Dit volgt de rechtbank niet. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat uit zijn verklaringen en ook uit de context van die verklaringen niet valt af te leiden dat eiser het telkens heeft over dezelfde homobar. Deze tegenstrijdigheid kan de minister dan ook niet langer tegenwerpen. Voor zover de minister in de besluitvorming wijst op de tegenstrijdigheid tussen de verklaringen van eiser en de in de verklaring van [stichting 1] beschreven “flirt-situatie” op het station, in die zin dat eiser naar eigen zeggen op dat moment al een relatie zou hebben met [persoon A] , stelt eiser terecht dat [stichting 1] de gebeurtenis niet in de tijd heeft geplaatst. De minister kan deze tegenstrijdigheid niet zonder meer tegenwerpen.
10. Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van eiser over de verklaringen van derden en de integrale beoordeling daarvan in het licht van zijn eigen verklaringen. Of de minister zijn (gestelde) partner had moeten horen, bespreekt de rechtbank daarom niet meer. De minister moet namelijk een nieuwe, integrale beoordeling maken met inachtneming van deze uitspraak, en het is aan de minister om de afweging te maken of het voor die beoordeling van belang is om de partner van eiser te horen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat de minister het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet gelet op de aard van de geconstateerde gebreken geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. De rechtbank sluit voor de termijn aan bij de rechtspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 [7] over het niet tijdig nemen van besluiten op asielaanvragen en het daarin toegepaste zogenoemde 8+8-wekenmodel. Omdat er al een gehoor opvolgende aanvraag heeft plaatsgevonden en het niet voor de hand ligt dat eiser opnieuw moet worden gehoord, komen de eerste acht weken van het 8+8-wekenmodel te vervallen. De rechtbank stelt daarom een termijn van acht weken na de dag van de verzending van deze uitspraak voor het nemen van een nieuw besluit, tenzij de minister binnen deze termijn besluit om de partner van eiser te horen. In dat geval moet de minister binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekendmaken.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser in de beroepsprocedure. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift ingediend en is verschenen op de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op de opvolgende asielaanvraag van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak, tenzij hij binnen deze termijn besluit om de partner van eiser te horen. In dat geval moet hij binnen twaalf weken een besluit op de aanvraag bekendmaken;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb Den Haag (zp Haarlem) 28 februari 2020, zaaknummer NL20.3204 (niet gepubliceerd).
2.Rb Den Haag (zp ’s-Hertogenbosch) 8 maart 2021, zaaknummer NL20.18393 (niet gepubliceerd) en in hoger beroep ABRvS 16 april 2021, zaaknummer 202101649/1/V2 (niet gepubliceerd).
3.De minister doet dat onder verwijzing naar artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
4.De werkinstructie over horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
5.ABRvS 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885.
6.ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.