In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig zijn. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn verklaringen werden toen ook al ongeloofwaardig geacht. De rechtbank stelt vast dat eiser nu beter kan uitleggen over zijn gevoelens en emoties in relatie tot zijn homoseksualiteit, en dat hij een partner heeft en deelneemt aan activiteiten van lhbti-organisaties. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de verklaringen van derden en de relatie van eiser met zijn partner beter moeten worden meegewogen. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.