ECLI:NL:RBDHA:2025:3908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
AWB 24-7144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met intrekking verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die zijn verblijfsvergunning heeft zien intrekken door de minister van Asiel en Migratie. De intrekking vond plaats met een besluit van 21 februari 2023, en na bezwaar bleef de minister bij zijn besluit. De voorzieningenrechter heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De indiener van een verzoek om voorlopige voorziening moet griffierecht betalen, en als dit niet binnen de gestelde termijn gebeurt, kan het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. De verzoeker had om vrijstelling van het griffierecht gevraagd, maar heeft niet gereageerd op verzoeken van de griffier om het benodigde formulier in te vullen en terug te sturen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om vrijstelling afgewezen, omdat het griffierecht niet was voldaan. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, en de minister hoeft de proceskosten van verzoeker niet te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 7 maart 2025 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/7144

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker vanwege de intrekking van zijn verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam].
1.1.
De minister heeft de verblijfsvergunning van eiser met het besluit van 21 februari 2023 ingetrokken. Met het besluit van 26 maart 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de intrekking van de verblijfsvergunning gebleven.
1.2.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De indiener van een verzoek om voorlopige voorziening moet griffierecht betalen. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk als het bedrag niet binnen de gestelde termijn is betaald, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [3]
3. Verzoeker heeft in het verzoekschrift verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De griffier heeft verzoeker daarom op 24 april 2024 gevraagd om binnen één week het daarvoor vereiste en toegestuurde formulier in te vullen en terug te sturen. Omdat verzoeker dat niet heeft gedaan, heeft de griffier verzoeker op 23 mei 2024 aan die brief herinnerd en nogmaals in de gelegenheid gesteld het formulier binnen één week in te vullen en terug te sturen. Omdat verzoeker ook daarop niet heeft gereageerd, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om vrijstelling van het griffierecht afgewezen. De griffier heeft verzoeker vervolgens bij aangetekende brief van 6 juni 2024 verzocht het griffierecht binnen vier weken te voldoen. Uit de verzendgegevens van PostNL volgt dat deze brief op 10 juni 2024 om 15:36 uur bij de gemachtigde van verzoeker is bezorgd. De voorzieningenrechter stelt op basis van de financiële administratie vast dat verzoeker het griffierecht niet heeft voldaan.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek om voorlopige voorziening is kennelijk niet-ontvankelijk. De minister hoeft de proceskosten van verzoeker niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dat staat in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:82, derde lid, van de Awb.