In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres, die de Moldavische nationaliteit claimt, heeft op 18 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen. Op 3 maart 2025 is eiseres uitgezet, waarna de minister de maatregel heeft opgeheven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij ook een verzoek om schadevergoeding is ingediend. De rechtbank heeft op 7 maart 2025 de zaak behandeld en vastgesteld dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiseres geen rechtmatig verblijf had en er voldoende gronden waren voor de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden 3a en 3b, samen met de lichte grond 4c, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzetting van eiseres en dat er geen aanleiding was voor het opleggen van een lichter middel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.