ECLI:NL:RBDHA:2025:3909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres, die de Moldavische nationaliteit claimt, heeft op 18 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen. Op 3 maart 2025 is eiseres uitgezet, waarna de minister de maatregel heeft opgeheven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij ook een verzoek om schadevergoeding is ingediend. De rechtbank heeft op 7 maart 2025 de zaak behandeld en vastgesteld dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiseres geen rechtmatig verblijf had en er voldoende gronden waren voor de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden 3a en 3b, samen met de lichte grond 4c, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzetting van eiseres en dat er geen aanleiding was voor het opleggen van een lichter middel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. De minister heeft op 18 februari 2025 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiseres heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 3 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiseres is uitgezet.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2025 op zitting behandeld. Eiseres en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres stelt de Moldavische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiseres heeft geen rechtmatig verblijf. Eiseres heeft op 18 februari 2025 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen. De stelling van eiseres dat ze niet op de hoogte was van de vertrekplicht volgt de rechtbank niet. Zoals blijkt uit het dossier is aan eiseres voor 18 februari 2025 meermaals medegedeeld dat zij Nederland diende te verlaten.
Gronden
7. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b en 4c in samenhang gezien, gelet op de motivering in de maatregel en het op de zitting verhandelde, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de lichte gronden 4a en 4d ten onrechte aan eiseres zijn tegengeworpen. De minister heeft bij deze lichte gronden het onttrekkingsrisico niet gemotiveerd.
Lichter middel
8. Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel aan haar is opgelegd. Eiseres voert hiertoe aan dat niet uit de maatregel blijkt welke in de wet genoemde zwaarwegende belangen de minister aanwezig achtte.
8.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiseres is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiseres niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op haar rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiseres te verzekeren.
8.2.
De rechtbank constateert dat eiseres aangeeft soms een dof gevoel in haar nek te hebben als ze stress ervaart en last te hebben van jeuk. Door de minister is eiseres erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Zeist aanwezig zijn. Van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland kan worden gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
8.3.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiseres geen andere persoonlijke omstandigheden kenbaar heeft gemaakt. De minister heeft de door eiseres aangedragen persoonlijke omstandigheden afgewogen in de maatregel van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiseres een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister tot aan de opheffing van de maatregel voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiseres en dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. Eiseres is uitgezet op 3 maart 2025. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling in ieder geval voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank stelt vast dat de minister op 24 februari 2025 een vertrekgesprek met eiseres heeft gevoerd en een vluchtaanvraag heeft gedaan, dit is de zesde dag en daarmee voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiseres verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.