In deze zaak hebben eisers op 28 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf en hebben zij op 30 september 2024 de minister in gebreke gesteld. Op 19 december 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft op 7 maart 2025 het beroep van eisers gegrond verklaard en de minister opgedragen om vóór 1 april 2026 een besluit op de aanvraag bekend te maken, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de beslistermijn, tot een maximum van € 7.500,-. Op 23 december 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen, waardoor zij geen griffierecht hoeven te betalen.
De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of eisers procesbelang hebben bij hun tweede beroep. De rechtbank concludeert dat dit procesbelang ontbreekt, aangezien eisers met hun tweede beroep niet meer kunnen bereiken dan met het eerste beroep. Daarom is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.