ECLI:NL:RBDHA:2025:3928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL25.3771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Sierra Leoonse nationaliteit met betrekking tot lidmaatschap van de National Grand Coalition

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een man van Sierra Leoonse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 23 februari 2023 een herhaalde aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 23 januari 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 6 maart 2025, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte als uitgangspunt neemt dat het lidmaatschap van eiser bij de National Grand Coalition (NGC) in zijn geheel ongeloofwaardig is. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de geloofwaardigheid van het lidmaatschap na 2017 niet is meegenomen in de beoordeling. Dit heeft geleid tot een onzorgvuldige beoordeling van de asielmotieven van eiser, waaronder de bedreigingen en aanvallen die hij in Nederland heeft ervaren.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €1814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3771

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. I van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser stelt van Sierra Leoonse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 10 juli 1995. Eiser heeft op 23 februari 2023 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 23 januari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Het al bestaande terugkeerbesluit wordt gehandhaafd en daarnaast is aan eiser een inreisverbod met een duur van twee jaar opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening, [1] op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvraag had eiser ten grondslag gelegd dat hij lid is van de National Grand Coalition. (NGC) en op 28 november 2015 vanwege dit lidmaatschap werd aangevallen, dat zijn woning in brand is gestoken en dat er een aanval is geweest op zijn vrouw. De afwijzing van deze aanvraag staat in rechte vast gezien de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 24 december 2019 [2] en de bevestiging van deze uitspraak door de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State van 13 januari 2020. [3]
5. Eiser legt ook aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag dat hij lid is van de NGC-partij en politieke activiteiten verricht voor deze partij, ook in Nederland. Ook verklaart hij dat zijn echtgenote in Sierra Leone is aangevallen wegens zijn politieke activiteiten in Sierra Leone in het verleden. Tot slot verklaart hij in Nederland te zijn bedreigd en aangevallen wegens zijn politieke activiteiten. Eiser heeft onder meer een brief overgelegd die afkomstig zou zijn van de NGC en screenshots van deelname aan livestream debatten.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Lidmaatschap NGC en daaraan verwante politieke activiteiten;
Problemen echtgenote wegens politieke activiteiten uit het verleden;
Problemen in Nederland bestaande uit bedreigingen en een aanval.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, evenals in de vorige procedure. Het lidmaatschap van de NGC en de daaraan verwante politieke activiteiten zijn door de minister ongeloofwaardig bevonden. Hetzelfde geldt voor de problemen van de echtgenote van eiser en de problemen die eiser in Nederland heeft ondervonden.
6.1.
De minister heeft hiertoe overwogen dat eiser zijn asielmotieven niet volledig heeft onderbouwd met objectieve documenten. Omdat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en daarmee niet is voldaan aan voorwaarde c, wordt zijn relaas ook niet op grond van artikel 31, zesde lid, Vw [4] geloofwaardig geacht.
Heeft de minister kunnen concluderen dat motief 2 en motief 4 ongeloofwaardig zijn?
7. Eiser voert aan dat hij meerdere bewijsstukken heeft overgelegd om zijn lidmaatschap van de NGC te onderbouwen, namelijk een ledenpas, een brief van de NGC, presentielijsten en screenshots van activiteiten. Eiser is het er niet mee eens dat hieraan geen waarde kan worden gehecht, omdat het lidmaatschap en de daaraan verwante activiteiten in de vorige procedure al ongeloofwaardig zouden zijn bevonden.
7.1.
De minister heeft toegelicht dat eisers lidmaatschap van de NGC en de daaraan verwante activiteiten in samenhang worden bezien, maar dat de ongeloofwaardigheid van het NGC-lidmaatschap in de vorige procedure niet doorslaggevend is. De minister heeft de in deze procedure overgelegde documenten ook inhoudelijk beoordeeld en is daarna tot de conclusie gekomen dat de gestelde activiteiten en problemen ook ongeloofwaardig zijn. Desgevraagd heeft de minister gesteld dat alles in samenhang bezien het relaas terecht niet geloofwaardig is geacht.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat dat de minister er in het bestreden besluit ten onrechte van uitgaat dat in rechte vast staat dat het gehele lidmaatschap van eiser bij de NGC ongeloofwaardig is. In de afwijzende beschikking [5] in eisers eerste asielprocedure staat dat ‘ten aanzien van de ingebrachte documenten wordt overwogen dat deze enkel aantonen dat betrokkene vanaf 2017 lid is van deze partij.’ Daarbij komt dat de rechtbank Rotterdam zich in haar uitspraak [6] beperkt tot het geven van een oordeel over de periode van 2015 tot 2017, omdat eiser destijds alleen had aangevoerd problemen te hebben ondervonden vanwege de door hem in die periode voor NGC verrichte activiteiten en zijn betrokkenheid in die periode bij die partij. De rechtbank Rotterdam heeft zich daarmee dus niet uitgelaten over de vraag naar de geloofwaardigheid van eisers lidmaatschap na 2017, terwijl uit de eerder genoemde beschikking van de minister volgt dat het lidmaatschap na 2017 geloofwaardig is geacht. In tegenstelling tot wat de minister in de huidige beschikking heeft tegengeworpen staat dus niet in rechte vast dat het lidmaatschap van eiser van de NGC in het geheel ongeloofwaardig is.
7.3.
Nu de minister ten onrechte als uitgangspunt neemt dat in rechte vast staat dat het lidmaatschap van eiser in zijn geheel ongeloofwaardig is, is de rechtbank van oordeel dat de minister niet op deze gronden kon komen tot het oordeel dat motief 2 ongeloofwaardig is. Dat de minister naast het verwijzen naar de vorige procedure ook inhoudelijke punten heeft aangedragen doet hier niet aan af, nu niet kan worden uitgesloten dat het lidmaatschap na 2017 en de geloofwaardigheid daarvan van invloed zijn op de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door eiser overgelegde documenten, van eisers activiteiten na 2017 en de problemen die hij daardoor zou hebben ondervonden. De beoordeling heeft daarom niet zorgvuldig plaatsgevonden en de ongeloofwaardigheid van het NGC-lidmaatschap en de eisers activiteiten is onvoldoende gemotiveerd.
7.4.
De rechtbank overweegt dat bovenstaande ook zijn weerslag heeft op de beoordeling van motief 4. Ook hiervoor geldt dat de minister er niet vanuit heeft mogen gaan dat het lidmaatschap van de NGC in het geheel niet geloofwaardig is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister niet op deze gronden kon komen tot het oordeel dat motief 4 ongeloofwaardig is. Voor motief 4 geldt immers ook dat de geloofwaardigheid van het lidmaatschap na 2017 van invloed kan zijn op de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers activiteiten in Nederland en daarmee ook op het al dan niet geloofwaardig achten van eventuele bedreigingen en aanvallen in Nederland op basis van deze activiteiten. Ook op dit punt is daarom sprake van strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Heeft de minister niet ten onrechte geconcludeerd dat motief 3 ongeloofwaardig is?
8. Eiser stelt verder dat ten onrechte ongeloofwaardig wordt geacht dat zijn echtgenote en kinderen hebben moeten vluchten, nadat zij werden belaagd en dat daarbij onvoldoende gewicht is toegekend aan de verklaring van de NGC.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat de belaging van zijn familie heeft plaatsgevonden op grond van door hem verrichte activiteiten van voor zijn vertrek uit Sierra Leone, in november 2015. In de vorige procedure [7] is evenwel al vast komen te staan dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn activiteiten voor de NGC vóór 2017 niet worden gevolgd. Nu in rechte vaststaat dat niet geloofwaardig is dat eiser voor 2017 activiteiten heeft verricht voor de NGC kan zijn vrouw niet op basis van deze activiteiten zijn belaagd. Daar komt bij dat de minister bovendien voldoende heeft gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eisers buren in het geheel niets gedaan zouden hebben op het moment dat zij mensen aan de poort van het huis van eiser zouden hebben horen zeggen dat zij eisers vrouw zouden gaan vermoorden. De minister stelt zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat problemen van de echtgenote wegens de politieke activiteiten van eiser ongeloofwaardig zijn.

Conclusie en gevolgen

9. Uit de rechtsoverwegingen 6.4 en 6.5 volgt dat het beroep gegrond is. Dat betekent dat de rechtbank het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigt. De minister moet een nieuw besluit nemen.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze - uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.3772.
2.NL19.30443.
3.201909325/1/V2.
4.Vreemdelingenwet 2000
5.Zie de beschikking van 5 december 2019, p.3.
6.Rechtbank Rotterdam, 24 december 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10254, ro. 4.1.
7.Rechtbank Rotterdam, 24 december 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10254.