ECLI:NL:RBDHA:2025:3933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
09/244982-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal in vereniging door middel van babbeltruc gericht op een bejaarde vrouw

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging. De verdachte, geboren in 2003 en op dat moment gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 15 juli 2024 samen met anderen een bejaarde vrouw te hebben bestolen van een grote hoeveelheid sieraden door middel van een babbeltruc. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich voordeed als politieambtenaar en de vrouw op slinkse wijze heeft misleid om toegang tot haar woning te krijgen. Tijdens de zittingen op 4 december 2024 en 28 februari 2025 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastelegging geëist, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en forensisch bewijs in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw samenwerkten. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 100.000,-. De rechtbank heeft ook een verbeurdverklaring van het in beslag genomen voertuig uitgesproken.

Uitspraak

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/244982-24
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (Spanje),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 4 december 2024 (pro forma) en 28 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk-Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.O. Ligeon-Merton naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, sieraden en/of lades, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen sieraden en/of lades onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, door
- die [naam 1] te bellen en zich voor te doen als
politieambtenaren en/of wijkagent [naam 2] ,
- tegen die [naam 1] te zeggen dat de politie bezig was met een onderzoek naar diefstallen in de buurt en/of dat haar sieraden gescand moesten worden en/of dat daartoe een politieambtenaar langs zou komen bij die [naam 1] en/of dat ze haar sieraden klaar moest leggen en/of
- naar de woning van die [naam 1] te gaan en/of zich tegenover die [naam 1] voor te doen als politieambtenaar en/of zich te legitimeren met een legitimatie welke door moest gaan voor een politielegitimatie en/of
- de woning van die [naam 1] te betreden en/of
- te zeggen dat alle sieraden gemerkt en gefotografeerd zouden worden,
- met die sieraden en lades die woning te verlaten.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , zoals afgelegd bij de politie.
[medeverdachte 1] heeft - zonder dat hij kennis heeft gehad van enig belastend proces-verbaal in deze zaak - direct na zijn aanhouding een authentieke, consistentie en bekennende verklaring afgelegd, waarin hij zichzelf belast. Bovendien wordt deze verklaring ondersteund door diverse bewijsmiddelen.
[medeverdachte 1] heeft na zijn aanhouding in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij samen met de verdachte, in de Seat Leon, vanaf de Kwikfit in Rotterdam naar Den Haag gereden is. Dit wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waarin een vergelijkend onderzoek is gedaan naar de reisbewegingen van de telefoon van de verdachte met telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] en de ANPR-gegevens van de Seat Leon. Uit dit onderzoek blijkt dat zowel de telefoon van de verdachte als de Seat Leon op 15 juli 2024 dezelfde reisbeweging maken vanuit Rotterdam richting de woning van aangeefster.
Vervolgens verklaart [medeverdachte 1] dat zowel hij als de verdachte bij aangeefster aan de deur zijn geweest. Deze verklaring vindt steun in zowel de aangifte als het gedane forensisch onderzoek. Op de trekker van het opdekslot aan de binnenzijde van de voordeur is een DNA-spoor aangetroffen. Aangenomen is dat de bemonstering DNA bevat van vier personen. Voor de bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van de verdachte berekend. Het Nederlands Forensisch Instituut concludeert dat ten aanzien van dit DNA-mengprofiel het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte en drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van vier willekeurige onbekende personen.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend bij de diefstal betrokken te zijn geweest en verklaard dat hij op 15 juli 2024 zijn auto zou hebben uitgeleend aan [medeverdachte 1] . Ook zijn telefoon met telefoonnummer eindigend op - [nummer 1] zou in de auto hebben gelegen en het DNA-spoor aan de binnenkant van de voordeur van aangeefster zou door secundaire overdracht, namelijk doordat [medeverdachte 1] in zijn auto zou hebben gereden, op die plek terecht zijn gekomen. Ter terechtzitting is namens de verdediging een geschreven verklaring overgelegd die van medeverdachte [medeverdachte 2] afkomstig zou zijn waarin deze vermeende [medeverdachte 2] aangeeft dat de verdachte op de pleegdatum bij die [medeverdachte 2] in zijn auto (Volkswagen Golf) zou hebben gezeten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, het door de verdachte geschetste alternatieve scenario onvoldoende is onderbouwd en daardoor onvoldoende aannemelijk is geworden. Het dossier biedt op geen enkele wijze aanknopingspunten voor de lezing van de verdachte en van contra-indicaties is de rechtbank ook niet gebleken. De rechtbank schuift ook de ter terechtzitting ingebrachte verklaring terzijde nu de rechtbank ten eerste niet kan vaststellen of de verklaring daadwerkelijk afkomstig is van medeverdachte [medeverdachte 2] . De rechtbank heeft daarbij niet kunnen toetsen of de verklaring waarheidsgetrouw is en stelt daarnaast vast dat – indien de verklaring afkomstig is van [medeverdachte 2] – deze verklaring strijdig lijkt met de door hem afgelegde verklaring bij de politie van 3 oktober 2024 waarin hij stelt in een Volkswagen Station te rijden.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . De verdachte is samen met [medeverdachte 1] naar het huis van aangeefster gereden. Zij hebben beiden aan de voordeur gestaan en zijn gezamenlijk, nadat de buit binnen was, in dezelfde auto teruggereden naar Rotterdam. De verdachte is samen met [medeverdachte 1] zeer planmatig te werk gegaan. De verdachten hebben allebei een actieve bijdrage geleverd en hadden inwisselbare rollen.
Daarnaast was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met enkele onbekend gebleven daders. Aangeefster heeft verklaard voorafgaand aan de diefstal om 18:13 uur te zijn gebeld door een vrouw. Vervolgens is aangeefster tot twee keer toe doorverbonden met twee mannen die zich voordeden als (wijk)agent. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van aangeefster blijkt dat zij gebeld is door het telefoonnummer eindigend op - [nummer 2] . Dit nummer blijkt rondom de dag van de diefstal veelvuldig aan te stralen in Amsterdam, waar de bellers zich kennelijk op dat moment bevinden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte met al deze personen heeft samengewerkt. Het plegen van een dergelijke diefstal door middel van een babbeltruc kan immers alleen slagen als er sprake is van een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen, in dit geval de bellers en de ophalers/uitvoerders.
Conclusie
Gelet op hetgeen zojuist is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 juli 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, sieraden en lades die geheel aan [naam 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen sieraden en lades onder hun bereik hebben gebracht door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van
verdichtsels, door
- die [naam 1] te bellen en zich voor te doen als
politieambtenaren en wijkagent [naam 2] ,
- tegen die [naam 1] te zeggen dat de politie bezig was met een onderzoek naar diefstallen in de buurt en dat haar sieraden gescand moesten worden en dat daartoe een politieambtenaar langs zou komen bij die [naam 1] en dat ze haar sieraden klaar moest leggen en
- naar de woning van die [naam 1] te gaan en zich tegenover die [naam 1] voor te doen als politieambtenaar en zich te legitimeren met een legitimatie welke door moest gaan voor een politielegitimatie en
- de woning van die [naam 1] te betreden en
- te zeggen dat alle sieraden gemerkt en gefotografeerd zouden worden,
- met die sieraden en lades die woning te verlaten.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een grote hoeveelheid waardevolle sieraden, door middel van een babbeltruc. Hij heeft op slinkse en schaamteloze wijze een bejaarde vrouw bestolen van haar kostbaarheden. Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer veel emotionele schade aangericht en bijgedragen aan gevoelens van angst, onmacht, schaamte en onveiligheid. Haar leven zal niet meer hetzelfde zijn door dit feit en dat wordt nog extra duidelijk door haar verklaring dat zij naar bed gaat met de gedachte om niet meer wakker te willen worden de volgende dag. De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer in de medemens misbruikt, terwijl zij een hoge leeftijd heeft en daardoor extra kwetsbaar en afhankelijk is. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en zich totaal niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Een feit zoals dit draagt daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid in de gehele maatschappij waar criminaliteit door babbeltrucs steeds vaker voorkomt. De rechtbank rekent dit de verdachte dan ook zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 februari 2025.
De verdachte heeft een uitgebreide justitiële documentatie en is in de afgelopen jaren meerdere keren veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder soortgelijke vermogensdelicten. De rechtbank zal dit dan ook in het nadeel van de verdachte meewegen in de strafmaat.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 3 mei 2024, dat is opgesteld in verband met een andere strafzaak. Uit deze rapportage volgt dat sprake is van een delictpatroon ten aanzien van gewelds- en vermogensdelicten. De reclassering acht risicofactoren aanwezig op alle leefgebieden en stelt dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en beneden gemiddelde intelligentie. De reclassering heeft het risico op recidive destijds ingeschat als gemiddeld tot hoog en op letsel en onttrekking aan de voorwaarden als gemiddeld.
Uit de voortgangsrapportage van 27 augustus 2024 is gebleken dat de verdachte een officiële waarschuwing heeft gekregen wegens het niet nakomen van de destijds opgelegde voorwaarden.
In het kader van de huidige strafzaak heeft de verdachte niet met de reclassering gesproken. Ter terechtzitting heeft de verdachte toegelicht dat hij zijn huidige detentie als zwaar ervaart en gemotiveerd is om zijn leven te veranderen.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat er sprake is van medeplegen, waarbij de verdachte en zijn mededaders op zeer geraffineerde wijze en doelbewust te werk zijn gegaan. De aard van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, waarbij de verdachte op schaamteloze wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen en de kwetsbare positie van het bejaarde slachtoffer en hierbij een grote hoeveelheid sieraden buit heeft gemaakt met een bijzonder hoge waarde, maken dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken en acht een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 275.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij aan het openbaar ministerie heeft laten weten haar anonimiteit te willen laten prevaleren boven een beslissing ten aanzien van de door haar ingediende vordering tot schadevergoeding. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding dan wel dat er geen beslissing op de vordering genomen moet worden. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de rechtbank, gelet op de huidige jurisprudentie, geen beslissing kan nemen op een vordering van een anonieme benadeelde partij.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op het feit dat de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend en hier niet ten overstaan van de rechtbank ondubbelzinnig afstand van heeft gedaan, een inhoudelijke beslissing op de vordering tot schadevergoeding moet nemen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de vordering aan alle formele vereisten voor indiening daarvan voldoet.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden materiële schade - op basis van de door de benadeelde partij ingediende vordering - niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij schat de materiële schade, gelet op de gedeeltelijke nadere onderbouwing van de vordering en de door de benadeelde partij in de aangifte gedane schatting van tussen de één en twee ton, in het voordeel van de verdachte op een bedrag van € 100.000,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 100.000,-, geheel bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 100.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.Het in beslag genomen voorwerp

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst) genoemde voorwerp zal worden verbeurd verklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het feit dat de auto te linken is aan het ten laste gelegde feit, de verdediging geen moeite heeft met verbeurdverklaring.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst genoemde voorwerp verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp het bewezen verklaarde feit is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid of een samenweefsel van verdichtsels;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 100.000,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 365 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het in beslag genomen goed;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten:
- 1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: PL1500-2024225988, Goednummer [nummer 3] , Zwart, merk: Leon, bouwjaar 2013).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. M. Lenderink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2025.
Bijlage
Bewijsmiddelenoverzicht