ECLI:NL:RBDHA:2025:3942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

Op 5 maart 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 10 maart 2025 de gronden van het beroep ingediend. De minister heeft op 11 maart 2025 gereageerd, waarna de rechtbank op 12 maart 2025 het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring, zoals door de minister aangevoerd, feitelijk juist zijn. Eiser heeft zijn verblijfsrecht in Nederland verloren en heeft geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden voor de bewaring voldoende zijn en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen lichter middel beschikbaar was. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in staat was om Nederland zelfstandig te verlaten, ondanks zijn beweringen hierover.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 13 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10693

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 10 maart 2025 de gronden van het beroep ingediend. Op 11 maart 2025 heeft verweerder een reactie op de gronden van het beroep ingediend. Op 12 maart 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Poolse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1997.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat verweerder heeft verzuimd een nadere toelichting te geven. Bovendien heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven wel degelijk bereid te zijn om Nederland zelfstandig te verlaten. Echter was eiser financieel nog niet in staat om naar Polen te reizen. Eiser was wel bezig om een verblijf in België te organiseren. Eiser heeft zich derhalve niet aan het toezicht onttrokken. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat hij van plan was om Nederland tijdig te verlaten. Echter was eiser financieel en buiten zijn schuld om niet in staat om tijdig uit Nederland te vertrekken. Eiser heeft meerdere malen aangegeven bereid te zijn om zo spoedig mogelijk Nederland te verlaten. Ten aanzien van de lichte grond 4a voert eiser aan dat hij bezig was met het regelen van een woning in België. Verder voert eiser over de lichte grond 4c aan dat hij wel degelijk een vaste verblijfplaats heeft, te weten Kade 19 in Roosendaal. Weliswaar staat eiser niet op dat adres ingeschreven, maar eiser verblijft wel degelijk op dit adres. Tot slot voert eiser aan dat hij beschikt over voldoende middelen om zijn reis naar Polen of België te bekostigen.
4. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de aan deze maatregel ten grondslag gelegde zware gronden 3b en 3c voldoende is als deze feitelijk juist zijn. [4] De rechtbank stelt vast dat dat het geval is. De zware grond 3b heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen. Eisers verblijfsrecht is ingetrokken waardoor eiser onrechtmatig in Nederland verblijft. Hij heeft van zijn onrechtmatig verblijf geen melding gemaakt bij de autoriteiten. Zware grond 3c is feitelijk juist, nu eiser op 25 januari 2025 een beschikking uitgereikt heeft gekregen waarin zijn verblijfsrecht als EU-onderdaan is beëindigd en daaraan binnen de gegeven termijn van een maand geen gevolg heeft gegeven. Dat eiser bezig zou zijn geweest met het regelen van zijn vertrek is niet onderbouwd en doet aan het voorgaande niet af. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking meer, omdat dit niet kan leidden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een lichter middel. Eiser beschikt immers over de financiën om zelf Nederland te verlaten en heeft ook aangegeven bereid te zijn terstond Nederland te verlaten. Eiser had in de gelegenheid dienen te worden gesteld een ticket te kopen en te tonen waarna eiser Nederland had verlaten. Ook in het kader van een belangenafweging had het belang van eiser om zelfstandig Nederland te mogen verlaten dienen te prevaleren boven de kostbare en langdurige weg van de vreemdelingenbewaring.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op het onttrekken aan toezicht dat daaruit voortvloeit, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser al een vertrektermijn is gegund. Dit heeft niet geleid tot het daadwerkelijke vertrek. Eiser heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat met een lichter middel had moeten worden volstaan. Ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing [5] niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 13 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.