ECLI:NL:RBDHA:2025:3972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/09/668490 / FA RK 24-4534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, hoofdverblijfplaats, huurrecht echtelijke woning, zorgregeling, verdeling huwelijksgoederengemeenschap

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een echtscheidingszaak tussen een vrouw en een man, die in 2003 in Tunesië zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij haar, toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan haar, en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om echtscheiding, met een zorgregeling voor het kind en de verdeling van bepaalde goederen en schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind is bij de vrouw vastgesteld, en het contact tussen de man en het kind zal onder regie van de hulpverlening plaatsvinden. De rechtbank heeft ook de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw goedgekeurd en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de vrouw de helft van de verkoopopbrengst van de auto aan de man moet betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-4534 (echtscheiding) en FA RK 24-7708 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/668490 (echtscheiding) en C/09/674739 (verdeling)
Datum beschikking: 21 februari 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 21 juni 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D. Vurdelja te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D. Abd Rabou te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 1 augustus 2024 van de vrouw, met bijlage;
  • het F9-formulier van 15 augustus 2024 van de vrouw, met bijlagen;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 20 september 2024;
  • het verweerschrift op zelfstandig verzoek, ingekomen op 18 oktober 2024;
  • het F9-formulier van 24 oktober 2024 van de vrouw;
  • het F9-formulier van 14 januari 2025 van de man, met aanvullend verzoek en bijlagen;
  • het F9-formulier van 21 januari 2025 van de vrouw, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 23 januari 2025 van de man, met bijlagen.
De minderjarige [minderjarige] heeft in een gesprek met de rechter zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 24 januari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2003 te [plaats 1] , Tunesië.
  • Zij zijn de ouders van de volgende kinderen:
  • de nu jong-meerderjarige [jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 te
  • de nu nog minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 te
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
  • [minderjarige] verblijft op dit moment bij de vrouw.
  • Niet is gesteld of gebleken dat partijen bij het aangaan van hun huwelijk huwelijkse voorwaarden hebben gesloten.
  • Blijkens de Basisregistratie Personen (BRP) hebben de man en de vrouw in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
  • Bij proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 9 juli 2024 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vrouw vanaf 24 augustus 2024 met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan de [adres] te [plaats 2] , met het bevel aan de man om de woning uiterlijk op 23 augustus 2024 niet meer te betreden.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt tot:
echtscheiding,
met nevenvoorzieningen tot:
vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw;
toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaats 2] ;
vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap conform de nog nader door, naar de rechtbank begrijpt, de vrouw, in het geding te brengen formulier verdelen en verrekenen en de onderliggende stukken;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van de verzoeken I, II en III – verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken, en verzoekt zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling), inhoudende dat [minderjarige] bij de man verblijft, naar de rechtbank begrijpt, eens in de veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond, evenals gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de exacte invulling daarvan in goed onderling overleg nader zal worden bepaald;
  • primair: te bepalen dat de auto van het merk BMW X1, met kenteken [kenteken] , aan de vrouw wordt toegedeeld voor € 10.000,-, waarbij de vrouw de helft van deze waarde, zijnde € 5.000,-, aan de man moet voldoen;
subsidiair: te bepalen dat de auto van het merk BMW X1, met kenteken [kenteken] , moet worden verkocht, waarbij partijen de verkoopwaarde gezamenlijk dienen te accepteren en waarna de verkoopopbrengst bij helfte tussen hen wordt verdeeld;
  • te bepalen dat de gouden sieraden c.q. de waarde van de gouden sieraden bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, waarbij de waarde van de gouden sieraden door partijen wordt vastgesteld door een taxatie;
  • althans een zodanige beschikking te wijzen die de rechtbank juist acht;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
De man verzoekt aanvullend:
  • de Raad opdracht te geven om onderzoek te verrichten en rapport en advies uit te brengen over welke zorgregeling het beste aansluit bij de behoeften van [minderjarige] ;
  • primair: te bepalen dat de vrouw volledig draagplichtig is voor de schuld bij OHRA ten bedrage van € 920,50;
subsidiair: te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld bij OHRA ten bedrage van € 920,50;
- te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de belastingaanslagen met aanslagnummers eindigend op 908 en 437;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt aan de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal op grond van artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid beide ouders
niet-ontvankelijk te verklaren in de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Partijen zijn het niet eens over de zorgregeling voor [minderjarige] . Het is de rechtbank, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende gebleken dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal partijen daarom ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw en de man hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Beide echtgenoten verzoeken de echtscheiding, zodat de rechtbank de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond zal toewijzen.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats.
Inhoudelijke beoordeling
De man is het ermee eens dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben. De rechtbank zal dit verzoek daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, ook omdat niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet.
Huurrecht echtelijke woning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 4, derde lid, aanhef en sub a Rv rechtsmacht toe om te oordelen op het verzoek tot toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan het adres [adres]
( [postcode] ) te [plaats 2] . De rechtbank zal op dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De man kan zich verenigen met het verzoek van de vrouw om het huurrecht van de echtelijke woning aan haar toe te kennen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het niet eens over de zorgregeling.
De man heeft nu geen contact met [minderjarige] , maar stelt dat hij altijd een actieve rol als vader heeft vervuld en dat hij veel waarde hecht aan een structurele zorgregeling met [minderjarige] . Op de zitting heeft de man aangegeven dat volgens hem een raadsonderzoek noodzakelijk is en dat de beslissing op de zorgregeling in afwachting daarvan moet worden aangehouden. De advocaat van de man heeft op de zitting toegelicht dat zij is gebeld door een medewerker van Fivoor, met de informatie dat vanuit verschillende instanties zorgelijke signalen binnenkomen over het gebrek aan contact tussen de man en [minderjarige] . Meer concrete informatie werd niet gegeven, maar als er geen onderzoek door de Raad zal worden gedaan, wordt de man ernstig benadeeld.
De vrouw heeft geen zorgregeling verzocht. Zij wil het contact niet tegenhouden, maar de man moet eerst werken aan zijn zelfbeheersing. De man heeft meerdere malen een huisverbod opgelegd gekregen. Partijen worden begeleid door het Veilig Verder Team, waar tussen partijen veiligheidsafspraken zijn gemaakt. De man heeft zich daar niet aan gehouden. [minderjarige] is in tranen uitgebarsten bij zijn leerkracht omdat zijn vader hem wilde slaan. Eerder was [minderjarige] getuige van de mishandelingen van de man jegens de vrouw en de vele scheldpartijen. Dat heeft veel met [minderjarige] gedaan. [minderjarige] heeft aangegeven zijn vader absoluut niet te willen zien. Partijen kunnen zich laten leiden door de adviezen van Veilig Verder over de vraag hoe [minderjarige] het beste geholpen kan worden en hoe vervolgens toegewerkt kan worden naar (begeleide) omgang.
Op de zitting is gebleken dat de man wordt begeleid door de reclassering, uitgevoerd door Fivoor. Via Middin heeft de man een zelfstandig begeleide woning toegewezen gekregen, waar hij per 29 januari 2025 in kan. Ook zal de man via Fivoor vanaf februari naar een psychiater gaan. Verder is gebleken dat de hulpverlening vanuit Veilig Verder is overgedragen naar Arosa. Arosa gaat met de school van [minderjarige] in overleg. Van daaruit zullen ook gesprekken worden gevoerd met [minderjarige] , om te kijken aan welke hulpverlening [minderjarige] behoefte heeft, wat [minderjarige] aankan en om te kijken naar ruimte voor contactherstel. [minderjarige] zit op speciaal onderwijs.
In deze situatie, waarbij al hulpverlening is betrokken bij [minderjarige] , ziet de rechtbank aanleiding om op dit moment geen zorgregeling vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de invulling van de zorgregeling aan de betrokken hulpverlening moet worden overgelaten, omdat men de situatie van partijen en [minderjarige] kent en kan volgen en daarom het beste kan inschatten wat wel en niet haalbaar is. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor een raadsonderzoek, nu dat vertragend zal werken en er al hulpverlening betrokken is. Als de zorgen rond [minderjarige] en rondom het uitblijven van contact met zijn vader aanhouden, zal dat door de betrokken hulpverlening worden gemeld bij ofwel de jeugdbeschermingstafel ofwel rechtstreeks bij de Raad. In dat geval zal de Raad alsnog onderzoek doen.
De rechtbank heeft begrip voor de wens van de man om contact te hebben met beide zoons, in ieder geval ook met [minderjarige] . De rechtbank onderschrijft het uitgangspunt dat voor kinderen in principe geldt dat het in hun belang is om contact te hebben met beide ouders, maar in deze situatie is zoveel gebeurd dat goed gekeken moet worden naar de vraag of en zo ja, hoe het contact tussen de man en [minderjarige] kan worden hersteld. De man moet geduld hebben en [minderjarige] de ruimte geven om alle gebeurtenissen een plek te geven. Met behulp van hulpverlening (van Arosa of een vergelijkbare instantie) moet gekeken worden welke hulp [minderjarige] nodig heeft en hoe er aan contactherstel kan worden gewerkt.
De rechtbank zal daarom bepalen dat het contact tussen de man en [minderjarige] onder regie van de hulpverlening rond [minderjarige] zal plaatsvinden. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht
Aangezien de Nederlandse rechter op grond van Brussel II-ter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van de nevenverzoeken over het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
Omdat de man en de vrouw op [datum] 2003 met elkaar zijn gehuwd, is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (het Verdrag) van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
Niet gesteld of gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt voor het toepasselijk recht.
Uit de BRP volgt dat de man en de vrouw nu beiden de Nederlandse nationaliteit hebben. Op de zitting hebben partijen aangegeven dat tijdens de huwelijkssluiting de vrouw alleen de Tunesische nationaliteit had. De man had tijdens de huwelijkssluiting al de Nederlandse nationaliteit, die hij heeft verkregen in 1997. De vrouw heeft in 2008 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Nu van de Tunesische nationaliteit geen afstand kan worden gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat de man en de vrouw nu, naast de Nederlandse nationaliteit, ook nog steeds de Tunesische nationaliteit hebben.
De man staat in de BRP in Nederland ingeschreven vanaf 2 januari 1997. De vrouw staat in Nederland ingeschreven vanaf 2 augustus 2004.
Op grond van artikel 4 van het Verdrag wordt, indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de Staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen.
Partijen hebben na de huwelijksvoltrekking hun eerste gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
Op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 2 aanhef en sub 3 van het Verdrag werd vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het recht van Tunesië, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
Gebleken is dat zich nadien een situatie heeft voorgedaan als omschreven in artikel 7 lid 2 van het Verdrag, waardoor na voornoemd recht met ingang van 2 augustus 2014 (vanaf dat moment hebben partijen tien jaar hun gewone verblijfplaats in Nederland), het Nederlandse recht van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime.
Nederlands recht
Het Nederlandse recht kende in 2014 als huwelijksgoederenstelsel de algehele gemeenschap van goederen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen bij huwelijkse voorwaarden een daarvan afwijkend huwelijksgoederenregime zijn overeengekomen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat er tussen partijen sinds 2003 sprake is van een gemeenschap van goederen naar Nederlands recht. Deze gemeenschap moet op grond van artikel 1:100 BW bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
Peildatum
De peildatum voor de bepaling van de omvang van de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is 21 juni 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen bestanddelen geldt in beginsel de datum van feitelijke verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of tenzij daarvan op basis van de redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken.
Omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
Door partijen zijn de volgende vermogensbestanddelen en schulden van de huwelijksgoederengemeenschap naar voren gebracht:
uto;
gouden sieraden;
schulden.
De rechtbank gaat ervan uit dat de componenten genoemd onder ad a tot en met ad c zijn ontstaan/aangeschaft na 2 augustus 2014, zodat daarop het Nederlandse recht van toepassing is. De rechtbank sluit daarbij aan bij de stellingen van partijen.
Ad. a) auto BMW X1 met kenteken [kenteken]
Gebleken is dat de auto is verkocht op 29 november 2024 voor € 5.350,-. De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij met de opbrengst van de auto schulden heeft afgelost, en dat zij het daarom niet redelijk zou vinden als zij de helft van de verkoopopbrengst aan de man zou moeten doen toekomen. De man stelt dat hij recht heeft op de helft van de verkoopopbrengst.
De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat de auto in de huwelijksgoederengemeenschap viel en is verkocht, moet de opbrengst daarvan bij helfte tussen partijen worden gedeeld. Dat betekent dat de vrouw wel de helft van de verkoopopbrengst (zijnde € 2.675,-) aan de man moet doen toekomen. Daar doet niet aan af dat de vrouw de opbrengst heeft gebruikt voor het aflossen van schulden. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad. b) gouden sieraden
De man stelt dat partijen gedurende het huwelijk gezamenlijk gouden sieraden hebben aangeschaft, die bij de vrouw zijn achtergebleven. De man heeft foto’s ingediend waarop te zien is dat de vrouw deze sieraden draagt. De man verzoekt te bepalen dat de waarde van deze sieraden wordt vastgesteld door een taxatie, waarbij de waarde tussen partijen bij helfte wordt gedeeld.
De vrouw betwist dat sprake zou zijn van goud dat moet worden verdeeld. De vrouw heeft wel eens sieraden van de man cadeau gekregen. De sieraden die de vrouw heeft, zijn niets waard. Het zijn geen gouden sieraden. Partijen hadden tijdens het huwelijk niet veel geld, dus hadden ook zeker geen geld om dure sieraden te kopen.
De rechtbank kan niet vaststellen of er sieraden voor verdeling in aanmerking komen. De rechtbank beschikt niet over informatie wanneer de sieraden verkregen zijn en ook niet uit welke bron zij afkomstig zijn. Op de foto’s is te zien dat de vrouw één ketting, één ring en één armband draagt. Gelet op de stellingen van partijen ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om een taxatie van deze sieraden te gelasten. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen.
Ad. c) schulden
De man stelt dat de vrouw zorgtoeslag van de man heeft ontvangen, terwijl zij niet zijn zorgverzekering heeft betaald. Daardoor heeft de man nu een aanzienlijke schuld bij OHRA van € 920,50. Primair stelt de man dat de vrouw volledig draagplichtig is voor deze schuld, subsidiair ieder voor de helft. Verder heeft de man twee belastingaanslagen ontvangen met aanslagnummers eindigend op 908 en eindigend op 437. De man stelt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze aanslagen.
De vrouw stelt dat de vrouw niet volledig draagplichtig is voor de schuld bij OHRA omdat er geen reden is voor een uitzondering. Verder wil de vrouw graag verrekenen met een vordering die de vrouw op de man heeft met betrekking tot de SVB. Kort voor het verlaten van de woning heeft de man zijn eigen rekeningnummer doorgegeven aan de SVB waardoor hij tenminste één of twee maanden onterecht kindgebonden budget en kinderbijslag heeft ontvangen. De vrouw kwam daardoor tekort.
De man heeft op de zitting betwist dat hij zijn rekeningnummer heeft doorgegeven aan de SVB. De man heeft enkel zijn rekeningnummer gewijzigd bij de belastingdienst voor de zorgtoeslag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar stelling dat zij een vordering op de man heeft met betrekking tot de SVB onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft hierover geen gegevens en zal het verzoek van de vrouw op dit punt afwijzen.
Ten aanzien van de overige schulden overweegt de rechtbank als volgt.
Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking, omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex-)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de
(ex-)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex-)echtgenoot. Dit geldt ook voor de door de vrouw gestelde schuld die zou zijn afgelost met de verkoopopbrengst van de auto.
De rechtbank zal niet bepalen dat de vrouw volledig draagplichtig is voor de schuld bij OHRA. Partijen zijn voor de huwelijkse schulden beiden voor de helft draagplichtig. Dat volgt uit de wet en hoeft de rechtbank dus niet vast te leggen in een beslissing. De rechtbank zal de verzoeken met betrekking tot de verdeling van de draagplicht ten aanzien van de schulden afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw uit, gehuwd op [datum] 2003 te [plaats 1] , Tunesië;
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats] , zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat het contact tussen de man en [minderjarige] onder regie van de hulpverlening rondom [minderjarige] , te weten Arosa of een vergelijkbare instantie, zal plaatsvinden;
*
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) te [plaats 2] ;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- bepaalt dat de vrouw met betrekking tot de verkoop van de auto BMW X1 met kenteken [kenteken] de helft van de verkoopopbrengst (zijnde € 2.675,-) aan de man moet doen toekomen;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 21 februari 2025.