ECLI:NL:RBDHA:2025:3973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/09/663337 / FA RK 24-2026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en omgangsregeling met betrekking tot minderjarige in het kader van omgangsbegeleiding

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 februari 2025, is de rechtbank geconfronteerd met een verzoek van de moeder tot vaststelling van kinderalimentatie en een omgangsregeling met betrekking tot hun minderjarige dochter, geboren in 2017. De moeder verzoekt om een kinderalimentatie van € 169,- per maand, terwijl de vader verweer voert en een lager bedrag voorstelt. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de vader € 63,- per maand moet betalen, met een verhoging naar € 67,- per maand per 1 januari 2025.

Daarnaast is er een complexe situatie rondom de omgangsregeling. De rechtbank heeft eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar deze is door de moeder stopgezet vanwege beschuldigingen van seksueel misbruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat er momenteel geen omgang kan plaatsvinden, maar dat contact met de vader uiteindelijk in het belang van de minderjarige is. Beide ouders zijn doorverwezen naar omgangsbegeleiding, en de rechtbank heeft de omgangsregeling opgeschort in afwachting van de uitkomsten van dit traject. De rechtbank heeft ook de Raad voor de Kinderbescherming betrokken bij de verdere begeleiding en evaluatie van de situatie.

De rechtbank heeft de ouders verzocht om de rechtbank op de hoogte te houden van de voortgang van het traject omgangsbegeleiding en heeft de beslissing over de omgangsregeling pro forma aangehouden tot 15 augustus 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatieverplichting direct van kracht is, ondanks eventuele rechtsmiddelen die de vader zou kunnen aanwenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2026
Zaaknummer: C/09/663337
Datum beschikking: 21 februari 2025

Kinderalimentatie en omgang

Beschikking op het op 8 maart 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. van Amsterdam te [woonplaats 1] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Maastricht-Airport.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de moeder;
  • het e-mailbericht van 18 maart 2024 van de vader, met bijlage;
  • het e-mailbericht van 19 maart 2024 van de vader, met bijlage;
  • het verweerschrift van de vader, ingekomen op 30 april 2024;
  • het F9-formulier van 5 juni 2024 van de vader;
  • het F9-formulier van 13 juni 2024 van de vader;
  • het F9-formulier van 13 juni 2024 van de moeder;
  • het F9-formulier van 13 januari 2025 van de vader, met aanvullend verzoek en bijlagen;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen op 17 januari 2025;
  • het F9-formulier van 22 januari 2025 van de moeder, met bijlagen.
Op 24 januari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door de tolk V. Molnar;
  • [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de nu nog minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
  • De vader heeft [minderjarige] in Hongarije erkend.
  • De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uit.
  • [minderjarige] woont bij de moeder.
  • Volgens uittreksels uit de Basisregistratie Personen hebben de vader, de moeder en [minderjarige] de Hongaarse nationaliteit.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 16 april 2024, verbeterd bij beschikking van 5 juli 2024, heeft de rechtbank, voor zover hier relevant:
  • het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag afgewezen;
  • bepaald dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen omgang met de vader zal hebben van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] uit school ophaalt en naar de moeder terugbrengt;
  • een vakantieregeling met betrekking tot [minderjarige] vastgesteld;
  • bepaald dat de moeder de vader maandelijks schriftelijk of per e-mail moet informeren over het wel en wee van [minderjarige] ;
  • bepaald dat de vader in onderhavige procedure uiterlijk op 16 april 2024 een verweerschrift mag indienen tegen het verzoek van de moeder tot vaststelling van een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] .

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt vaststelling van een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 169,- per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel een zodanige bijdrage en ingangsdatum als de rechtbank juist acht, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en verzoekt (aanvullend):
  • subsidiair vaststelling van een bedrag van € 25,- per maand, en meer subsidiair een bedrag van hooguit € 100,- per maand;
  • de moeder te bevelen om de in de beschikking van deze rechtbank van 16 april 2024, verbeterd bij beschikking van 5 juli 2024, genoemde omgangsregeling na te komen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 500.000,-;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken en verzoekt aanvullend om:
- voorlopig geen omgangsregeling te bepalen, subsidiair een omgangsregeling te bepalen waarbij er omgang onder begeleiding van een professional zal zijn;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Nakomen/opschorten omgang en dwangsom
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken met betrekking tot het nakomen dan wel opschorten van de omgang tussen de vader en [minderjarige] .
Inhoudelijke beoordeling
De vader heeft een aanvullend verzoek gedaan tot veroordeling van de moeder tot nakoming van de vastgestelde omgangsregeling. In september 2024 heeft de moeder plots besloten, zonder enig overleg, dat [minderjarige] niet langer naar haar vader mag gaan. Er is geen sprake (geweest) van het door de moeder gestelde seksueel misbruik van [minderjarige] door de vader, zodat volgens de vader de omgangsregeling moet worden nagekomen.
De moeder heeft naar aanleiding van het verhaal van [minderjarige] dat zij seksuele handelingen met de vader moest verrichten, de valse beschuldiging van de vader richting [naam 2] (de partner van de moeder) en het feit dat de vader [minderjarige] influistert dat zij naar Hongarije gaan, besloten de omgang te stoppen. Vanwege het lopende politieonderzoek heeft de moeder over haar beweegreden weinig losgelaten tegen de vader. Volgens de moeder is het op dit moment onacceptabel en onveilig voor [minderjarige] om naar de vader te gaan. Sinds het tweede verhoor bij de politie is [minderjarige] compleet van slag en wil zij niet meer naar de vader. De moeder verzoekt om voorlopig geen omgangsregeling te bepalen. Mocht de rechtbank vinden dat er wel omgang moet zijn, dan verzoekt de moeder dit onder begeleiding van een professional te laten plaatsvinden.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een kind recht heeft op en belang heeft bij contact met beide ouders. Tot de aanvang van de procedure tot omgang ondersteunde de moeder het contact tussen de vader en [minderjarige] . Er waren ook geen zorgen bekend over het contact tussen [minderjarige] en haar vader tot de zomer 2024. Nadat de standpunten van beide ouders omtrent omgang zijn gewogen is in de beschikking van 16 april 2024, verbeterd bij beschikking van 5 juli 2024, een weekendregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld.
Vervolgens is gebleken dat de vader twee dagen voor de zitting die heeft geleid tot de beschikking van 16 april 2024, aangifte heeft gedaan tegen de stiefvader ( [naam 2] , de partner van de moeder) wegens vermeend seksueel misbruik van [minderjarige] . [minderjarige] is toen gehoord door de politie in de studio. De uitkomst van dat verhoor vormde voor de officier van justitie aanleiding om de stiefvader te vervolgen. In de loop van het onderzoek is gebleken dat [minderjarige] andersluidende uitspraken heeft gedaan, wat heeft geleid tot een tweede studioverhoor naar aanleiding waarvan de vader als verdachte zal worden gehoord. De stand van zaken is nu dus dat er over en weer beschuldigingen van seksueel misbruik worden gedaan en de omgang is gestopt. Veilig Thuis is betrokken en heeft in een brief van 16 december 2024 aan de ouders, gezien de ernst van de uitspraken van [minderjarige] en de gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt, behandeling van een GGZ therapeut of psycholoog geadviseerd. Verder heeft Veilig Thuis de ouders doorverwezen naar het Jeugdteam. Op de zitting is gebleken dat [minderjarige] niet wordt behandeld of begeleid door een therapeut of psycholoog, in afwachting van de uitkomsten van de strafzaken.
Voor de rechtbank is in deze procedure niet vast te stellen of sprake is geweest van seksueel overschrijdend gedrag met [minderjarige] (en door wie). De rechtbank acht het wel, ook als er geen sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag, heel zorgelijk dat [minderjarige] zich in een positie bevindt waarin zij verhalen heeft verteld over zowel de stiefvader als de vader. Zij ervaart dus heel veel onzekerheid, onduidelijkheid en zelfs onveiligheid van de volwassenen om haar heen. In die situatie kan de rechtbank op dit moment niet gelasten dat de eerder vastgestelde omgangsregeling moet worden nageleefd, maar kan de rechtbank ook niet vaststellen dat omgang op dit moment zonder meer niet in het belang van [minderjarige] is.
De rechtbank gaat er, evenals Veilig Thuis, vooralsnog wel van uit dat contact met de vader (uiteindelijk) in het belang van [minderjarige] is.
In dat kader hebben beide ouders hebben op de zitting de bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het traject omgangsbegeleiding. De rechtbank zal de ouders in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar Jeugdteams Leidse Regio voor deelname aan voornoemd traject en/of training en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking per post zenden aan Jeugdteams Leidse Regio.
De rechtbank verzoekt de ouders om de rechtbank tijdig te informeren over het verloop van voornoemd traject. Van de uitvoerende hulpverleningsinstantie verwacht de rechtbank dat zij de eindrapportage over het verloop van het traject indient op de hierna vermelde wijze. De hulpverleningsinstantie kan de rechtbank tussentijds informeren als daartoe aanleiding is. Als het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat dient de instantie de eindrapportage ook tegelijkertijd te zenden aan de Raad. Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren en, indien de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank een rapport in te dienen.
De Raad wordt in dat geval verzocht om de volgende vragen te beantwoorden:
  • is omgang tussen [minderjarige] en de vader in haar belang te achten en zo ja, welke omgangsregeling is het meeste in het belang van [minderjarige] en hoe kan omgang worden bewerkstelligd gelet op het feit dat het traject omgangsbegeleiding niet positief is afgerond?
  • is verdere hulpverlening voor de ouders en/of [minderjarige] noodzakelijk?
Deze beschikking geldt als voorwaardelijke opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten voor het geval dat het traject volgens de uitvoerende hulpverleningsinstantie niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
De rechtbank zal partijen dus doorverwijzen naar omgangsbegeleiding en zal de eerder vastgestelde omgangsregeling opschorten in afwachting van het verloop van de omgangsbegeleiding en de strafzaken. De rechtbank geeft de ouders mee dat de huidige wachttijd bij omgangsbegeleiding in de regio Holland Rijnland twee tot vier maanden bedraagt. Het streven bij de omgangsbegeleiding moet wel zijn om de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling, waar de moeder destijds mee had ingestemd, weer op te pakken.
De rechtbank zal de verzoeken met betrekking tot de omgang pro forma aanhouden met zes maanden, dus tot 15 augustus 2025.
De rechtbank onderstreept de noodzaak van behandeling voor [minderjarige] . Zij heeft hulp nodig, of het seksueel overschrijdend gedrag nou wel of niet heeft plaatsgevonden. [minderjarige] zit klem in deze situatie. De rechtbank overweegt dat het van groot belang lijkt dat die hulp snel start en dat niet wordt gewacht op de uitkomsten in de strafzaken. Het lijkt evident niet in het belang van [minderjarige] dat alle betrokkenen wachten op duidelijkheid, terwijl niet zeker is of die duidelijkheid er door de strafzaken gaat komen. [minderjarige] zal hulp moeten krijgen om te leren omgaan met de huidige situatie en moeten leren zich weer te verhouden tot de volwassenen om haar heen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek. Op het alimentatieverzoek zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen.
De rechtbank zal, net als de moeder verzoekt, de ingangsdatum vaststellen op de datum van indiening van het verzoek tot kinderalimentatie, namelijk 8 maart 2024. Vanaf dat moment heeft de vader immers rekening kunnen houden met de vaststelling van een bedrag aan kinderalimentatie.
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige] in 2019 € 452,- per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte € 534,- per maand.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte over de ouders moet worden verdeeld.
Draagkracht vader
Voor de berekening van de draagkracht van de vader zal de rechtbank uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 30.650,-, blijkend uit zijn jaaropgaaf 2023. Dat komt ook ongeveer overeen met zijn huidige inkomen.
Daarvan uitgaand en rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader in 2024 op € 2.300,- per maand.
Het NBI van de vader is hoger dan € 2.065,- per maand, zodat de rechtbank conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (de expertgroep) voor de berekening van de draagkracht van de vader de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)] als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de vader bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [2.300 – (690 + 1.270)] = € 238,- per maand.
Volgens de vader moeten er nog kosten in mindering op zijn draagkracht worden gebracht. De vader noemt motorrijtuigenbelasting van € 64,- per maand, verzekering van € 59,- per maand, afbetaling auto van € 193,- per maand en autokosten en reiskosten van € 88,- per maand vanwege het halen en brengen van [minderjarige] . De rechtbank oordeelt conform de aanbevelingen van de expertgroep dat deze kosten niet in mindering op de draagkracht van de vader moeten komen, omdat in de draagkrachtformule al rekening is gehouden met dergelijke kosten. Deze kosten moet de vader voldoen van de vrije draagkrachtruimte.
Draagkracht moeder
Voor de berekening van de draagkracht van de moeder zal de rechtbank uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 33.491,-, blijkend uit haar jaaropgaaf 2024.
Daarvan uitgaand en rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, berekent de rechtbank het NBI van de moeder in 2024 op € 3.140,- per maand.
Het NBI van de moeder is hoger dan € 2.065,- per maand, zodat de rechtbank conform de aanbevelingen van de expertgroep voor de berekening van de draagkracht van de moeder eveneens de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)] als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de moeder bedraagt volgens bovenstaande formule:
70% x [3.140 – (942 + 1.270)] = afgerond € 650,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van de ouders bedraagt € 888,- per maand (238 + 650). Aangezien de gezamenlijke draagkracht van de ouders de behoefte van [minderjarige] (€ 534,- per maand) overstijgt, zal de rechtbank overgaan tot een draagkrachtvergelijking.
De verdeling van de kosten van beide ouders wordt berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: 238 / 888 x 534 = € 143,-
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 650 / 888 x 534 =
€ 391,-
samen € 534,-
Van de totale behoefte van [minderjarige] komt dus een gedeelte van € 143,- per maand voor rekening van de vader en een gedeelte van € 391,- per maand voor rekening van de moeder.
Zorgkorting
Voor wat betreft de zorgkorting volgt de rechtbank de richtlijn van de expertgroep, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg.
Bij de omgangsregeling die is vastgesteld in de beschikking van deze rechtbank van 16 april 2024 past een forfaitaire zorgkorting van 15%. De rechtbank gaat ervan uit dat uiteindelijk zal worden toegewerkt naar een situatie zoals die omgangsregeling. Daarom ziet de rechtbank onvoldoende reden om de zorgkorting op dit moment anders vast te stellen dan 15%.
De zorgkorting bedraagt 15% van de behoefte, wat neerkomt op afgerond € 80,- per maand (0,15 x 534).
Het eigen aandeel van de vader voor [minderjarige] bedraagt dan € 63,- per maand (143 – 80).
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de met ingang van 8 maart 2024 door de vader te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] zal vaststellen op een bedrag van € 63,- per maand.
Vanaf 1 januari 2025 bedraagt het geïndexeerde bedrag € 67,- per maand. Per 1 januari 2025 bedraagt de door de vader te betalen kinderalimentatie dus € 67,- per maand.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

Beslissing

De rechtbank:
*
stelt vast dat partijen, te weten:
[de moeder]
(de moeder),
wonende aan het adres [adres 1] ( [postcode 1] ) te [woonplaats 1] ,
en
[de vader]
(de vader),
wonende aan het adres [adres 2] ( [postcode 2] ) te [woonplaats 2] ,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar Jeugdteams Leidse Regio voor deelname aan het traject Omgangsbegeleiding, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van (de kennisgeving van) deze beschikking te zenden naar:
Jeugdteams Leidse Regio, Haarlemmerstraatweg 31 – 8519 –, 2343 LA Oegstgeest;
en de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat partijen de rechtbank vóór na te melden pro formadatum informeren omtrent het verloop van voornoemd traject;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank (tussentijds) rapporteert omtrent het verloop van voornoemd traject, met kopie aan beide ouders en daarvan, indien het traject niet positief is afgerond, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier binnen één week na ontvangst van de rapportage van een niet positief afgerond traject een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming toestuurt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
*
schort de bij beschikking van deze rechtbank van 16 april 2024 vastgestelde omgangsregeling met betrekking tot de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , op in afwachting van het verloop van de omgangsbegeleiding en de strafzaken;
*
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van 8 maart 2024, een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 63,- per maand zal betalen, en met ingang van 1 januari 2025 een kinderalimentatie van € 67,- per maand;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang en de dwangsom aan tot
15 augustus 2025 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 21 februari 2025.