ECLI:NL:RBDHA:2025:4052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL25.4924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen; zorgvuldigheidsgebrek in besluit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag op 31 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek is op 11 februari 2025 ingetrokken. De minister heeft op 7 maart 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser, geboren in 2002 en van Syrische nationaliteit, had op 10 juni 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De rechtbank stelt vast dat de minister van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije mocht uitgaan. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is, omdat er meerdere keren over Kroatië wordt gesproken in plaats van Bulgarije. De rechtbank oordeelt dat dit een zorgvuldigheidsgebrek is, maar past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is.

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans en is op 12 maart 2025 bekendgemaakt. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4924

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
31 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije volgens de minister
verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL25.4925). Dit verzoek is op
11 februari 2025 weer ingetrokken door eiser.
1.2.
De minister heeft op 7 maart 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Ghorani als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2002 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 10 juni 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
5.1.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 28 november 2023 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Bulgarije. Om die reden heeft Nederland op
8 juli 2024 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
5.2.
Op 10 juli 2024 heeft Bulgarije laten weten dat dit verzoek niet kon worden geaccepteerd, omdat aan eiser op 26 februari 2024 subsidiaire bescherming is verleend in Bulgarije. Gelet hierop is de asielaanvraag van eiser op 11 juli 2024 opgenomen in de nationale asielprocedure. Eiser heeft op 30 augustus 2024 een gehoor bescherming EU gehad. Op 2 september 2024 is een voornemen uitgebracht om de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
5.3.
Op 3 september 2024 is gebleken dat eiser zijn vergunning in Bulgarije heeft ingetrokken. Daarom is op 13 september 2024 opnieuw een verzoek om terugname gedaan bij Bulgarije, dit keer op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek. De verantwoordelijkheid van Bulgarije staat daarom sinds
28 september 2024 vast.
Het standpunt van eiser
6. Naar de mening van eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig, nu hierin meerdere keren wordt gesproken over Kroatië in plaats van Bulgarije. Eiser neemt aan dat hiermee Bulgarije wordt bedoeld, maar het is onzorgvuldig om het juist op het einde van de beslissing foutief te laten staan en getuigt niet van een goede afweging van zijn verklaringen over wat er in Bulgarije is gebeurd. Daarnaast is volgens eiser sprake van een gebrekkige motivering. Juist nu er door het gehoor bescherming EU al meer bekend was over zijn ervaringen in Bulgarije, is het volgens eiser onbegrijpelijk dat in zijn geval nog steeds gebruik is gemaakt van een standaard voornemen met standaard tekstblokken. Hierdoor wordt de motivering pas in het bestreden besluit toegespitst op zijn persoon, wat naar de mening van eiser te laat is. Deze motivering in het bestreden besluit is bovendien onvoldoende, nu hierin ten onrechte niet nader is gemotiveerd waarom de gebeurtenissen die eiser heeft meegemaakt niet slagen in het kader van een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. Wat eiser is overkomen komt overeen met het beeld uit de verschillende mediaberichten en rapporten over Bulgarije. Deze omstandigheden maken volgens eiser dan ook dat artikel 17 moet worden toegepast.
Het oordeel van de rechtbank
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije
7. De rechtbank stelt vast dat door eiser niet wordt betwist dat de minister van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije mocht uitgaan.
Is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek?
8. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit. In het bestreden besluit staat twintig keer Kroatië waar Bulgarije had moeten staan en zelfs in de conclusie is door de minister opgenomen dat eiser wordt overgedragen aan Kroatië in plaats van aan Bulgarije. Dat is naar het oordeel van de rechtbank ronduit slordig en getuigt niet van een zorgvuldige totstandkoming van het besluit. Dat, zoals de minister op zitting aangaf, sprake is van een kennelijke verschrijving neemt die onzorgvuldigheid niet weg. Dat sprake is van een kennelijke verschrijving of in ieder geval geen sprake van ruis op de lijn tussen eiser en de minister omdat eiser steeds naar eigen zeggen heeft begrepen dat Bulgarije door de minister is bedoeld, leidt er wel toe dat het zorgvuldigheidsgebrek geen gegrond beroep oplevert.
8.1
De rechtbank passeert het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. In geval van eiser bestaat er namelijk geen twijfel over dat Bulgarije de voor hem verantwoordelijke lidstaat is. Bovendien heeft eiser in de zienswijze, zijn gronden van beroep en op zitting zijn bezwaren tegen een overdracht aan Bulgarije kenbaar kunnen maken.
Is sprake van een motiveringsgebrek?
9. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Zij vindt hiertoe het volgende van belang.
10. De rechtbank deelt allereerst de mening van eiser dat de minister juist in zijn geval de kans had kunnen aangrijpen om zijn (eerdere) verklaringen over Bulgarije mee te nemen in de overwegingen in het voornemen. Echter, dat dit niet is gedaan en in het standaardvoornemen alleen standaardoverwegingen zijn opgenomen, maakt nog niet dat het bestreden besluit daarmee onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank benadrukt dat het voor de vreemdeling duidelijk moet zijn waarop het voorgenomen besluit is gebaseerd. In het voornemen van eiser is voldoende uiteengezet waarom Bulgarije door de minister verantwoordelijk wordt geacht voor de asielaanvraag van eiser en dat geen aanleiding wordt gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Eiser krijgt door middel van het indienen van een zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen en heeft hier ook gebruik van gemaakt. De minister is in het bestreden besluit op deze zienswijze ingegaan en heeft hierbij ook de verklaringen van eiser in zowel het gehoor bescherming EU als het aanmeldgehoor Dublin betrokken. Eiser is hierdoor in staat gesteld om alle relevante informatie naar voren te brengen en heeft onvoldoende beargumenteerd hoe hij door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
11. De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding voor het oordeel dat door eiser bijzondere individuele omstandigheden zijn gesteld die maken dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening niet onverplicht alsnog aan zich trekt. Door de enkele verwijzing naar wat hem is overkomen in Bulgarije heeft eiser geen bijzondere individuele omstandigheden gesteld, zodat de beroepsgrond reeds hierom niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen omdat Bulgarije hiervoor verantwoordelijk is. Eiser krijgt dus geen gelijk.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Omdat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek kleeft en de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Janssens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 12 maart 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.