In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres, geboren in 1973 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft sinds 20 juli 2016 rechtmatig verblijf gehad als partner van een EU onderdaan. Na de verbreking van haar relatie in april of mei 2022 heeft zij op 27 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument, met als doel haar verblijf in Nederland voort te zetten. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 5 maart 2024, en het bezwaar hiertegen werd op 13 september 2024 eveneens afgewezen.
De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 februari 2025 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet voldoet aan het middelenvereiste, maar dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld, moeten leiden tot vrijstelling van dit vereiste. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres, ondanks haar inspanningen om werk te vinden, niet heeft aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf voldoet. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gedaan.
De rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, nu er uitspraak is gedaan in het beroep. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.