In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, had op 1 september 2022 een aanvraag ingediend voor een mvv met het doel 'verblijf als familie- of gezinslid' bij zijn referent, die de Nederlandse nationaliteit heeft en zijn vader is. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 4 juli 2023, en het bezwaar van eiser werd op 24 september 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en een tolk aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. Dit vereiste houdt in dat de vreemdeling duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan moet beschikken. De rechtbank stelt vast dat referent een uitkering ontvangt en niet aan de sollicitatieverplichting kan voldoen, waardoor hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste. Eiser betoogt dat referent feitelijk vrijgesteld is van de sollicitatieverplichting, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft kunnen besluiten dat niet is voldaan aan het middelenvereiste, en dat de overige beroepsgronden van eiser niet aan de orde komen, omdat het middelenvereiste een zelfstandige afwijzingsgrond vormt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.