In deze zaak heeft de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door het Defensie Ondersteuningscommando, op 28 november 2023 een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer te herbeoordelen. Het Uwv bevestigde de ontvangst van dit verzoek op 14 december 2023, maar heeft niet tijdig een besluit genomen. Eiser heeft het Uwv op 17 april 2024 in gebreke gesteld, waarna het Uwv op 19 juni 2024 een dwangsom heeft toegekend van € 1.442,--. Eiser heeft vervolgens op 24 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv. Op 20 januari 2025 heeft het Uwv alsnog op het verzoek om herbeoordeling beslist, en op 22 januari 2025 heeft de rechtbank eiser gevraagd om te reageren op deze beslissing. De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 31 januari 2025, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het Uwv op 20 januari 2025 inhoudelijk op het herbeoordelingsverzoek heeft beslist, waardoor het procesbelang bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft geen reactie gegeven op het besluit van 20 januari 2025, waarin het Uwv aan eiser een IVA-uitkering heeft toegekend per 28 november 2023. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 371,-- aan eiser dient te vergoeden, maar heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gevonden. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.