In deze zaak heeft de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door het Defensie Ondersteuningscommando, op 24 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op zijn verzoek van 3 augustus 2023. Dit verzoek betrof de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer. De verweerder heeft op 15 november 2024 een verweerschrift ingediend en op 15 januari 2025 een beslissing genomen op het verzoek om herbeoordeling. De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 31 januari 2025, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Na de zitting is het onderzoek gesloten en zijn de zaken gesplitst.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het Uwv op 15 januari 2025 inhoudelijk op het herbeoordelingsverzoek heeft beslist. Hierdoor is het procesbelang bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zoals bedoeld in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), komen te vervallen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft wel inhoudelijke gronden tegen het besluit van 15 januari 2025 aangevoerd en aangegeven dat hij op 28 januari 2025 bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij het beroep, gericht tegen het primaire besluit, niet hoeft te behandelen.
De rechtbank heeft verder bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 371,-- aan eiser dient te vergoeden, maar heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gevonden. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 februari 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de partijen.