ECLI:NL:RBDHA:2025:4070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
24/8565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onredelijk late indiening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door het Defensie Ondersteuningscommando, op 30 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op zijn verzoek van 9 juli 2021. Dit verzoek betrof de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer. De rechtbank heeft op 31 januari 2025 de openbare behandeling van het beroep gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de zaken gesplitst.

De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser het beroepschrift pas meer dan drie jaar na de ingebrekestelling heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn door verweerder is overschreden, maar dat eiser geen actie heeft ondernomen om een besluit te verkrijgen gedurende deze lange periode. De rechtbank concludeert dat het beroep onredelijk laat is ingediend, zoals bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor wordt het beroep niet inhoudelijk beoordeeld en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 28 februari 2025. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2025 in de zaak tussen

De staatssecretaris van Defensie,

voor deze het Defensie Ondersteuningscommando te Utrecht,
eiser
(gemachtigde: mr. M.H.G. In de Braekt),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(het Uwv),
verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Eiser heeft op 30 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn verzoek van 9 juli 2021 betreffende het opnieuw beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid van (ex-)werknemer [naam 1] .
Verweerder heeft op 14 november 2024 een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025, gevoegd met andere vergelijkbare zaken van eiser. Zowel eiser als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Aan de zitting hebben verder namens eiser deelgenomen: dhr. [naam 2] en mevr. [naam 3] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken gesplitst.

Beoordeling door de rechtbank

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. [2]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing.
3. In reactie op het beroepschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep onredelijk laat is ingediend als bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb. Eiser heeft pas na drie jaar en een maand, na het verzoek tot herbeoordeling, het beroepschrift ingediend. Volgens verweerder dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
Eiser heeft op 9 juli 2021 een verzoek ingediend om de mate van arbeidsongeschiktheid van mevrouw Ghurahoo opnieuw te beoordelen. De ontvangst van dat verzoek heeft verweerder op 1 september 2021 bevestigd.
5.2
Op 3 september 2021 heeft eiser het Uwv in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Op 3 november 2021 heeft het Uwv een dwangsombeschikking afgegeven.
5.3
Eiser had vanaf 17 september 2021 de mogelijkheid beroep in te stellen wegens het uitblijven van een besluit op zijn verzoek. Eiser heeft echter pas op 30 oktober 2024 beroep ingesteld. Van contactmomenten na de ingebrekestelling blijkt uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken niets. Dit betekent dat eiser vanaf de datum van ingebrekestelling tot het beroep op 30 oktober 2024 meer dan drie jaar en een maand geen actie heeft ondernomen om een besluit op zijn verzoek te verkrijgen. Van een geldige reden hiervoor blijkt niet uit het dossier. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.