ECLI:NL:RBDHA:2025:4077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
25/456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv op een verzoek om herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 februari 2025, wordt het beroep van de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door het Defensie Ondersteuningscommando, tegen het niet tijdig beslissen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op een verzoek om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een voormalige werknemer behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. De eiser had op 4 mei 2022 een verzoek om herbeoordeling ingediend bij het Uwv, maar heeft pas op 9 januari 2025 beroep ingesteld, meer dan een jaar en tien maanden na het versturen van een ingebrekestelling op 22 maart 2023. De rechtbank legt uit dat er geen termijn is verbonden aan het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat het beroepschrift niet-ontvankelijk is indien het onredelijk laat is ingediend. De rechtbank concludeert dat de eiser gedurende een lange periode geen actie heeft ondernomen om een beslissing te verkrijgen, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. I. Ince, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2025 in de zaak tussen

De staatssecretaris van Defensie,

voor deze het Defensie Ondersteuningscommando te Utrecht,
eiser
(gemachtigde: mr. M.H.G. In de Braekt),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(het Uwv),
verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet op tijd beslissen van het Uwv op zijn verzoek van 4 mei 2022 om herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet Wia van de heer [naam], een (voormalig) werknemer van eiser.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk-niet ontvankelijk is, omdat eiser het beroepschrift onredelijk laat heeft ingediend. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zoals in deze zaak, is het niet aan een termijn gebonden. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. [1]
3. Op 4 mei 2022 heeft eiser zijn verzoek om herbeoordeling bij het Uwv ingediend. Omdat er binnen de wettelijke termijn geen beslissing op het verzoek werd genomen, heeft eiser op 22 maart 2023 een ingebrekestelling gestuurd aan het Uwv. Het Uwv heeft die ontvangst van die ingebrekestelling op 29 maart 2023 bevestigd.
Op 1 juni 2023 heeft het Uwv een dwangsombeschikking afgegeven. Op 5 november 2024 heeft de casemanager contact opgenomen met het Uwv met het verzoek om nu alsnog een beslissing te nemen. Er is echter nog geen beslissing ontvangen.
4. Eiser heeft beroep ingesteld op 9 januari 2025. Dat is meer dan een jaar en tien maanden na het versturen van de ingebrekestelling op 22 maart 2023. Het enige contactmoment na de ingebrekestelling heeft plaatsgevonden op 5 november 2024. Dit betekent dat eiser vanaf de datum van ingebrekestelling tot het contactmoment op 5 november 2024 meer dan één jaar en acht maanden geen actie heeft ondernomen om een besluit op zijn verzoek om herbeoordeling te verkrijgen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
5. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar artikel 6:12, eerste lid, van de Awb, in samenhang met het vierde lid van dat artikel.