In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 18 juni 2024 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb staat dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
Het beroep is gegrond. De rechtbank heeft de minister verzocht binnen twee weken een verweerschrift in het digitale dossier in te dienen. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures bij de minister. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op de aanvraag van eisers. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank stelt ook de door de minister verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-. De rechtbank veroordeelt de minister in door eisers gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze uitspraak.