ECLI:NL:RBDHA:2025:4126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL24.51236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser uit Colombia wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 1982 en afkomstig uit Colombia, heeft op 28 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland. Hij stelt dat hij bedreigd en afgeperst werd door gewapende groeperingen in Colombia, genaamd Cordillera en Gaitanistas, en vreest voor zijn leven bij terugkeer. De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank oordeelt dat de problemen die eiser heeft ervaren niet onder de gronden van het Vluchtelingenverdrag vallen en dat er bij terugkeer naar Colombia geen reëel risico op ernstige schade bestaat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.51236

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 13 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd met een vertrektermijn van vier weken.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, A. van den Berg als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond, omdat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft, of een reëel risico op ernstige schade loopt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1982 en de Colombiaanse nationaliteit te hebben. Op 28 oktober 2022 heeft hij een asielaanvraag in Nederland ingediend. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser – kort samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. In Colombia had eiser een eigen bedrijf genaamd [naam bedrijf]. Hij was distributeur van propaangas. Eiser werd bedreigd en afgeperst door een groepering genaamd
Cordillera. Toen eiser niet meer kon betalen is hij gevlucht. Een groepering genaamd
Gaitanistasheeft de opdracht gekregen van
Cordilleraom op zoek te gaan naar eiser. Hij vreest bij terugkeer in Colombia vermoord te worden door deze groeperingen, omdat hij zijn (nog openstaande) schulden aan hen niet kan betalen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst.
De problemen met de groeperingen
Cordilleraen
Gaitanistasnaar aanleiding van de werkzaamheden van eiser.
5.1.
Verweerder acht beide relevante elementen geloofwaardig. Uit de verklaringen van eiser blijkt echter dat hij geen gegronde vrees voor vervolging heeft. De geloofwaardig geachte problemen raken niet aan een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast loopt eiser volgens verweerder bij terugkeer naar Colombia geen reëel risico op ernstige schade. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser in het bestreden besluit daarom afgewezen als ongegrond en hem een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Verweerder is in het bestreden besluit namelijk voorbij gegaan aan de opmerking van eiser in de zienswijze dat verweerder het tweede relevante element weliswaar geloofwaardig heeft geacht, maar vervolgens stelt dat eiser zijn vrees voor de groeperingen bij terugkeer naar Colombia niet aannemelijk zou hebben gemaakt.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze begint met een feitelijke weergave van de overwegingen van verweerder in het bestreden besluit. Eiser stelt immers enkel dat verweerder heeft overwogen dat eiser zijn vrees voor de groeperingen
Cordilleraen
Gaitanistasbij terugkeer naar Colombia niet aannemelijk heeft gemaakt. Aan deze feitelijke weergave heeft eiser vervolgens geen eigen standpunt gekoppeld waaruit volgt dat deze overweging van verweerder onjuist is. Verweerder had dan ook in het bestreden besluit niet hoeven ingaan op deze feitelijke weergave. Naar het oordeel van de rechtbank is er, anders dan eiser heeft gesteld, dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek.
Het ticket naar Spanje
8. Vervolgens herhaalt eiser zijn standpunt uit de zienswijze dat hij niet eerder naar Spanje is kunnen vertrekken vanuit Colombia, omdat er in die tijd geen andere tickets naar Spanje beschikbaar waren. Hij heeft dus niet gewacht met kopen van tickets totdat deze goedkoper waren, zoals verweerder stelt.
8.1.
De rechtbank overweegt dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat hij eind augustus werd bedreigd door een pamflet dat hij toen heeft ontvangen. [2] Verweerder heeft eiser ook gevraagd wanneer het idee bij hem ontstond om naar Bogota te vluchten, waarop eiser heeft geantwoord dat dit was toen hij het pamflet had ontvangen en de tickets naar Europa had geregeld. Vervolgens vraagt verweerder aan eiser wanneer het idee ontstond om naar Europa te vluchten. Eiser heeft daarop verklaard dat dit drie maanden voor 26 oktober 2022 was, de dag waarop eiser is vertrokken uit Colombia. Wanneer eiser dan wordt gevraagd waarom hij drie maanden heeft gewacht om het land te verlaten antwoord hij dat de tickets om sneller het land uit te kunnen gaan te duur waren. De tickets die wat later waren, waren goedkoper. [3] De stelling van eiser in beroep, dat er in het geheel geen tickets beschikbaar waren, staat daarmee haaks op hetgeen hij in zijn nader gehoor heeft verklaard. Bovendien heeft eiser deze stelling niet nader onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook niet ten onrechte overwogen dat eiser zelf heeft verklaard dat hij heeft gewacht tot er meer tijd zat tussen het kopen van het ticket en de reis, zodat deze reis goedkoper was.
De vrees voor de groeperingen
9. Eiser heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij vreest voor de groeperingen
Cordilleraen
Gaitanistas. Het feit dat zijn broer geen aangifte wilde doen onderbouwt volgens eiser juist zijn vrees. Alhoewel het algemene uitgangspunt is dat bescherming kan worden verkregen in Colombia, kan het voorkomen dat door een individuele vreemdeling geen bescherming van de Colombiaanse autoriteiten kan worden ingeroepen. Eiser wijst erop dat onderliggende oorzaken van conflict en geweld onvoldoende worden aangepakt. De vraag om bescherming in Colombia is groter dan wat de Colombiaanse overheid kan bieden aan bescherming. Sommige illegale gewapende organisaties hebben bovendien een nationaal bereik. Eventuele relocatiemaatregelen zijn van tijdelijke aard en bieden geen echte oplossing. Eiser wijst er verder op dat hij aan de groeperingen waarvoor hij vreest nog geld verschuldigd is en dat deze groeperingen daarom een motief hebben om hem te blijven afpersen en bedreigen en dat er een reële en voorzienbare mogelijkheid is dat zij hem ook zullen vermoorden als hij niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Tenslotte verwijst eiser naar het ambtsbericht van maart 2022, waaruit volgt dat ondanks de bestaande mechanismen, plannen en commissies er in de praktijk het nodige schort aan de daadwerkelijke bescherming van burgers door de Colombiaanse overheid. Het huidige ambtsbericht laat een vergelijkbaar beeld zien.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat de stelling dat zijn hij broer aangifte wilde laten doen bij de politie niet rijmt met de verklaring van eiser dat hij bang is om een aangifte te doen. Dat zijn broer geen aangifte wilde doen, althans dat verzoek heeft genegeerd [4] , onderbouwt de gestelde vrees van eiser niet. De ongerijmde verklaringen van eiser zijn dan ook niet ten onrechte aan hem tegengeworpen.
9.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit verder aan eiser tegengeworpen dat niet wordt gevolgd waarom eiser op dit moment nog steeds interessant is voor de gevreesde groeperingen. Eiser heeft namelijk geen geld meer en zijn bedrijf en vrachtwagen zijn verkocht. Dat eiser nog steeds geld schuldig is aan
Cordillerawordt daarbij niet betwist. De rechtbank stelt vast dat eiser daar in zijn beroepsgronden en ter zitting niet nader op heeft gereageerd. De enkele (herhaalde) stelling van eiser dat hij geen geld heeft om zijn schuld te betalen waardoor de enige optie is dat hij vermoord zal worden, heeft eiser niet geconcretiseerd of nader onderbouwd met documenten. Eiser heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij nog gezocht wordt door de
Cordillera.
9.3.
Voor zover eiser betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de algemene situatie in Colombia en dit niet op zorgvuldige wijze in de besluitvorming heeft betrokken, overweegt de rechtbank dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder kennis heeft genomen van de inhoud van het algemeen ambtsbericht over Colombia 2024 en dit ook bij de besluitvorming heeft betrokken. Voor zover eiser naar andere openbare bronnen verwijst, is niet nader aangegeven waarin de informatie uit die bronnen afwijkt van die uit het ambtsbericht en zouden hebben moeten leiden tot een andere beslissing van verweerder. Bovendien heeft eiser in zijn beroepsgronden verwezen naar “zowel openbare als vertrouwelijke bronnen”. De rechtbank is niet gebleken naar welke vertrouwelijke bronnen eiser heeft willen verwijzen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het algemene uitgangspunt is dat het mogelijk is om bescherming van de autoriteiten te krijgen in Colombia. Wel is in geschil of eiser, in zijn specifieke, individuele geval, bescherming van de Colombiaanse autoriteiten kan inroepen bij de autoriteiten. Hoewel eiser er terecht op heeft gewezen dat uit de informatie ook blijkt dat de bescherming in de praktijk niet altijd effectief is, betekent dat niet dat eiser daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat hij helemaal geen bescherming kan krijgen van de Colombiaanse autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat, indien zich problemen voor zouden doen, de Colombiaanse autoriteiten niets voor hem kunnen doen en niet welwillend zouden zijn om hem te beschermen. Eiser heeft immers verklaard dat hij geen aangifte heeft gedaan en dat hij wel hulp kon vragen aan de politie om hem naar huis te begeleiden. Dat heeft hij ook drie keer gedaan [5] . Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om aangifte te doen bij de autoriteiten en bescherming te vragen of dat de autoriteiten daar onwelwillend tegenover staan. Integendeel, de politie heeft immers bescherming geboden door eiser naar huis te begeleiden toen hij daarom vroeg.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging in Colombia of daar een reëel risico loopt op ernstige schade. De beroepsgronden slagen niet
11. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 03 maart 2025.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als verweerder.
2.Nader gehoor, p.12 en 13.
3.Nader gehoor, p.11.
4.Nader gehoor, p12.
5.Nader gehoor, p.10.