ECLI:NL:RBDHA:2025:4130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan drie maanden aaneengesloten buiten het grondgebied van de lidstaten is geweest. Eiser had tijdens het aanmeldgehoor de gelegenheid om zijn situatie toe te lichten, maar kon geen bewijs overleggen voor zijn verblijf in Turkije. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om de Zwitserse autoriteiten te informeren over de verklaringen van eiser, aangezien er geen indicaties waren dat eiser het grondgebied van de lidstaten voor een aaneengesloten periode van drie maanden had verlaten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar gemaakt op 30 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.823
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 januari 2025 niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Zwitserland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft eiser ook niet betwist.
Artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening
6. Eiser stelt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat hij na zijn aanvraag in Zwitserland en voor zijn komst naar Nederland meer dan drie maanden het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Volgens eiser is hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld om hierover te verklaren. Eiser legt daaraan ten grondslag dat de minister in het aanmeldgehoor onvoldoende vragen heeft gesteld over de terugkeer naar Turkije.
7. De verplichting tot terugname door Zwitserland komt te vervallen indien Zwitserland of eiser kan aantonen dat eiser het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden aaneengesloten heeft verlaten.2
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan drie maanden aaneengesloten buiten het grondgebied van de lidstaten is geweest. Wat eiser daarover heeft aangevoerd is voor de rechtbank geen aanleiding om het standpunt van de minister niet juist of niet deugdelijk te achten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de minister in het aanmeldgehoor aan eiser meerdere concrete vragen heeft gesteld over de gestelde uitreis naar Turkije. Zo is gevraagd wanneer eiser is vertrokken naar Turkije, wanneer hij is teruggekeerd en of eiser dit kan aantonen met documenten. Eiser is dus wel degelijk in de gelegenheid gesteld om daarover te verklaren. Bovendien heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor aangegeven dat hij zijn verblijf in Turkije niet kan aantonen met documenten. Dit heeft eiser ter zitting nogmaals bevestigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister verder had moeten doorvragen. De beroepsgrond slaagt niet.

Claimakkoord

9. Eiser voert verder aan dat het claimverzoek van 26 september 2024 niet voldoet aan de vereisten uit de Dublinverordening. In het claimverzoek staat dat er geen indicaties zijn dat eiser het grondgebied van de lidstaten voor een aaneengesloten periode van meer dan drie maanden heeft verlaten. Volgens eiser had de minister de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor van 5 oktober 2025 moeten delen met de Zwitserse autoriteiten.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 1 maart 2016 geoordeeld dat op de verzoekende lidstaat de verplichting rust om eventuele bewijsmiddelen en indirecte bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling drie maanden aaneengesloten buiten het grondgebied van de lidstaten is geweest, over te leggen bij het terugnameverzoek.3 In dit geval is het claimverzoek verzonden op 26 september 2024 en heeft het aanmeldgehoor Dublin pas plaatsgevonden op 5 oktober 2024. De minister heeft de gegevens in het claimverzoek gebaseerd op de informatie die op dat moment voorhanden
2 Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening.
3 Zie de Afdelingsuitspraak van 1 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:666.
lag. Op het moment van het claimverzoek was er geen indicatie dat eiser het grondgebied van de lidstaten voor een aaneengesloten periode van drie maanden had verlaten. De Zwitserse autoriteiten hebben op 30 september 2024 het claimverzoek geaccepteerd. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor Dublin verklaard dat hij naar Turkije is teruggekeerd, maar hij heeft ook verklaard dat hij daarvan geen bewijs heeft. Eiser heeft ook daarna op geen enkel moment zijn verklaringen onderbouwd met bewijsmiddelen of indirecte bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in hetgeen eiser heeft verklaard in het aanmeldgehoor geen aanleiding hoeven zien om alsnog de Zwitserse autoriteiten daarover te informeren. De beroepsgrond slaagt niet.
De tolk
11. Eiser voert verder aan dat ten onrechte in het aanmeldgehoor gebruik is gemaakt van een telefonische tolk en dat de tolk een ander dialect sprak. Eiser heeft daardoor onvoldoende zijn verblijf buiten het grondgebied van de lidstaten aannemelijk kunnen maken. Eisers verklaring over de datum van de feestdag is onduidelijk.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft in het begin van het gehoor verklaard dat hij de tolk goed kan verstaan en begrijpen. Ook heeft hij achteraf desgevraagd aangegeven dat hij geen op- of aanmerkingen heeft over de tolk. Verder komt uit het rapport van het aanmeldgehoor niet naar voren dat eiser de vragen niet heeft begrepen of dat hij geen antwoord heeft kunnen geven. Uit het verslag van het gehoor blijkt dat de vragen en antwoorden op elkaar aansluiten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de verklaringen over de datum van de feestdag onduidelijk is en dat hij door het toedoen van de tolk zijn verblijf buiten het grondgebied van de lidstaten niet aannemelijk heeft kunnen maken. Eiser heeft duidelijk verklaard wanneer hij het grondgebied van de lidstaten zou hebben verlaten en wanneer de feestdag was. Naar het oordeel van de rechtbank is van onzorgvuldigheid geen sprake.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 januari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.