ECLI:NL:RBDHA:2025:4180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
AWB 25/5443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting van een minderjarige naar Marokko

Op 13 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die bezwaar maakte tegen zijn feitelijke uitzetting naar Marokko. De verzoeker, een minderjarige, had op 8 maart 2025 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting, die op 13 maart 2025 gepland stond. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld, waarbij de verzoeker aanvoerde dat de uitzetting niet zorgvuldig was, omdat hij niet was gehoord en niet op zijn recht om asiel te vragen was gewezen. Tevens stelde hij dat er geen goede opvang en begeleiding naar het land van herkomst was geregeld, en dat hij medisch behandeld moest worden voor opgelopen trauma's.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker zich tijdens een vertrekgesprek niet verzet heeft tegen zijn uitzetting en zelfs aangaf uit te kijken naar de hereniging met zijn familie in Marokko. De rechter concludeerde dat de verzoeker geen rechtmatig verblijf had verkregen en dat zijn bezwaar geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen onrechtmatigheden waren in de wijze waarop de uitzetting werd uitgevoerd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/5443

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Procesverloop

Verweerder heeft op 7 maart 2025 aan verzoeker kenbaar gemaakt dat hij op 13 maart 2025 om 17.15 uur per vliegtuig zal worden uitgezet naar Marokko.
Verzoeker heeft op 8 maart 2025 bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Marokko. Op dezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek staat nu ter beoordeling.
Op 10 maart 2025 heeft verzoeker de gronden van zijn verzoek ingediend. Op 11 maart 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vervolgens nog op elkaar gereageerd. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 12 maart 2025 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Inleiding
1.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken nu de uitzetting van verzoeker staat gepland op 13 maart 2025.
1.3.
Verweerder heeft met het besluit van 2 augustus 2024 een asielaanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld. Dit besluit omvat ook een terugkeerbesluit, en staat in rechte vast. Uit dat besluit volgt reeds de bevoegdheid tot uitzetting. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegen de feitelijke uitzetting is beperkt tot de wijze waarop van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik wordt gemaakt. Daarnaast is bij uitzondering bezwaar krachtens die bepaling mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit die bevoegdheid voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting mag worden uitgegaan.
Gronden van het verzoek
2. Verzoeker voert aan dat de uitzetting niet zorgvuldig is, omdat hij ten onrechte niet is gehoord en niet is gewezen op zijn recht om asiel aan te vragen. Bovendien is niet gebleken dat verweerder begeleiding naar het land van herkomst en goede opvang heeft geregeld. Dit, terwijl verzoeker pas 19 jaar oud is en gelijk moet worden gesteld met een kwetsbaar kind. Verzoeker wil graag naar Italië, waar zijn familie verblijft. Verweerder had dit belang van verzoeker zwaarder moeten laten wegen dan het belang van de staat bij uitzetting van verzoeker naar Marokko. Bovendien dient verzoeker nog medisch te worden behandeld vanwege opgelopen depressie en trauma in detentie. Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of er bij de uitzetting sprake kan zijn van lichamelijke of geestelijke verwaarlozing. Dit, terwijl verzoeker een geestelijke achterstand of geestelijke onderontwikkeling schijnt te hebben. Uitzetting kan schade berokkenen aan de gezondheid en psychosociale ontwikkeling van verzoeker.
Beoordeling
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het verslag van het vertrekgesprek van 11 maart 2025 blijkt dat verzoeker zich niet verzet tegen zijn uitzetting naar Marokko. Sterker nog, verzoeker heeft tijdens het vertrekgesprek gezegd dat hij er naar uitziet om in Marokko herenigd te worden met zijn moeder, zus en zwager, dat hij zijn moeder al heeft geïnformeerd over zijn komst en dat het plan is dat hij in het koeriersbedrijf van zijn zus en zwager gaat werken. Feitelijk heeft verzoeker zelf dus geen bezwaar tegen zijn uitzetting. Reeds daarom heeft deze procedure evident geen kans van slagen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter over de door de gemachtigde van verzoeker naar voren gebrachte gronden nog het volgende.
4.1.
Niet is gebleken dat verzoeker inmiddels rechtmatig verblijf heeft verkregen. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een verblijfsrecht in Italië heeft. Wat verzoeker aanvoert over een mogelijk recht op internationale bescherming kan hem niet baten. Feit is dat er nu geen asielprocedure loopt. Verzoeker heeft al eerder een asielaanvraag ingediend en weet dus wat de mogelijkheden zijn om asiel aan te vragen. Hij is in die asielprocedure niet gehoord, maar dat was aan hem zelf te wijten. Verzoeker was uitgenodigd voor een nader gehoor op 11 en 18 juli 2024, maar is niet op die afspraken verschenen. Om die reden is die asielaanvraag buiten behandeling gesteld.
4.2.
Wat verzoeker aanvoert over zijn medische toestand slaagt al niet omdat verzoeker geen medische stukken heeft overgelegd. Het is reeds daarom niet aan verweerder om te onderzoeken of de medische toestand van verzoeker aan uitzetting in de weg staat.
4.3.
Verzoeker is weliswaar jong, maar wel meerderjarig. Van hem mag daarom worden verwacht dat hij zich staande kan houden in Marokko. Dat geldt te meer nu uit het verslag van het vertrekgesprek van 11 maart 2025 blijkt dat verzoeker wel degelijk naaste familie heeft in Marokko, waaronder zijn moeder, zus en zwager. Zij kunnen hem, voor zover nodig, ondersteunen bij zijn terugkeer in Marokko.
4.4.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in wat de gemachtigde van verzoeker aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat niet langer van de rechtmatigheid van de uitzetting kan worden uitgegaan. De voorzieningenrechter ziet ook geen onrechtmatigheden in de wijze waarop van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik wordt gemaakt.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat bij afweging van de betrokken belangen geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.