ECLI:NL:RBDHA:2025:4200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.3846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een Georgische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Georgische vreemdeling. De maatregel was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 3 februari 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de vreemdeling zijn argumenten naar voren bracht, onder andere dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel voldoende gemotiveerd waren en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in het kader van de uitzetting van de vreemdeling naar Georgië. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3846
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.K. Korashvili. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank oordeelt dat deze gronden afdoende gemotiveerd zijn en volstaan om de maatregel van bewaring te dragen.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De detentie wordt door eiser als erg zwaar ervaren. Eiser beschikt over een bankrekening met een saldo van € 850,-, waarvan hij zelf een vliegticket naar Georgië kan kopen. Eiser stelt dat de minister in het bezit is van zijn paspoort dan wel van zijn identiteitsdocument. Verder heeft eiser aangegeven dat hij wil meewerken aan terugkeer naar Georgië.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeft te zien om een lichter middel op te leggen. Gelet op de feitelijke gronden en motivering van de gronden bestaat er een duidelijk risico dat eiser zich onttrekt aan het toezicht en/of zijn vertrek belemmert of ontwijkt. Uit de maatregel van bewaring en de verduidelijkende toelichting van de minister ter zitting volgt dat zelfstandig vertrek ook niet wordt verwacht, omdat eiser niet beschikt over middelen van bestaan en niet in het bezit is van een reisdocument. Deze motivering kan de rechtbank volgen. Ter zitting heeft de minister ook terecht opgemerkt dat eiser in het gehoor van 26 januari 2025 niet heeft gemeld dat hij € 850,- heeft op zijn bankrekening en dat hij dit ook niet met stukken heeft onderbouwd. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling juist gezegd dat hij geen contant geld heeft, maar op rekening geld kan laten overmaken door familie. Eiser heeft ook verklaard dat als hij geld laat overmaken door familie hij zelf een ticket kan kopen. In de maatregel heeft de minister gewezen op die verklaring. Verder volgt uit die verklaring dat eiser niet in het bezit is van een paspoort. Uit de stukken volgt dat ook de minister niet in het bezit is van het paspoort van eiser, er is hooguit een identiteitskaart (geweest). Eiser heeft eerder zelf verklaard dat zijn paspoort is gestolen of dat hij het heeft verloren1. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarendheid

6. Eiser voert verder aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in het kader van eisers uitzetting naar Georgië. Op 28 januari 2025 is een terug- en overnameverzoek (T&O-verzoek) ingediend bij de Georgische autoriteiten. Volgens eiser had de minister een rappel moeten versturen naar de Georgische autoriteiten. Eiser heeft tijdens de zitting bevestigd dat hij niet zozeer betwist dat er zicht is op uitzetting, maar dat wat hij heeft gesteld moet worden begrepen in het kader van de voortvarendheid.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. In dit geval heeft de minister twee dagen na de inbewaringstelling, namelijk op 28 januari 2025, een T&O-verzoek verzonden naar de Georgische autoriteiten. Op 29 januari 2025 heeft de minister een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De minister was ook niet gehouden om binnen één week een rappel te sturen naar de Georgische autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Zie het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 9 mei 2023
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.