ECLI:NL:RBDHA:2025:4202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.4017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en had als doel de identiteit en nationaliteit van de eiser vast te stellen, evenals het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een asielaanvraag. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 3 februari 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, waaronder de stelling dat de minister in strijd heeft gehandeld met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb), beoordeeld. Eiser betoogde dat het hem overhandigde formulier in het Arabisch niet duidelijk was en niet overeenkwam met de inhoud van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde echter dat het formulier adequaat was en dat de beroepsgronden niet leidden tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4017
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
2. Eiser voert aan dat de minister heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Volgens eiser heeft de minister hem weliswaar een in het Arabisch opgesteld formulier overhandigd, maar is het niet te controleren of de inhoud daarvan correspondeert met het bestreden besluit. Zo is uit het Arabischtalige formulier niet op te maken welke grondslag voor de maatregel onder artikel 59b van de Vw van toepassing is en welke gronden de maatregel dragen.
3. De beroepsgrond faalt. De rechtbank acht aannemelijk dat het bewuste formulier een adequate bevestiging is in een voor eiser begrijpelijke taal van de relevante inhoud van
het bestreden besluit. De aangekruiste hokjes corresponderen afdoende duidelijk met de toegepaste grond onder artikel 59b van de Vw en met de zware en lichte gronden van artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. Ter zitting heeft de minister deze grond prijsgegeven.
5. Eiser betwist de gronden onder 4b en 4d. Eiser heeft de zware gronden niet betwist. Deze gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgronden ten aanzien van 4b en 4b behoeven daarom geen bespreking.
Overige beroepsgronden
6. Eiser voert aan dat de rechtsmiddelclausule die is vermeld op het bestreden besluit incorrect is, althans dat deze niet van toepassing is op het bestreden besluit.
7. De eventuele omstandigheid dat de rechtsmiddelenclausule onjuist zou zijn, maakt het bestreden besluit op zich niet onrechtmatig. Overigens heeft eiser tijdig en op correcte wijze beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Door de eventuele onjuistheid in de rechtsmiddelenclausule zou hij dan ook niet in zijn belang zijn geschaad. De beroepsgrond faalt.
8. Eiser voert aan dat het doel en de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2025 (model HV11) hem onduidelijk is.
9. In model HV11 geeft de verbalisant een feitelijke toelichting op de administratieve afhandeling van de inbewaringstellingprocedure van eiser. Dit tegen de achtergrond van een nieuwe werkwijze die de vreemdelingenpolitie hanteert en de aanloopproblemen waarmee dat kennelijk gepaard gaat. De rechtbank ziet niet in hoe model HV11 qua inhoud of strekking raakt aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De beroepsgrond faalt derhalve.

Conclusie

10. Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.