ECLI:NL:RBDHA:2025:4216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL24.51348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake uitzetting en opvang van asielzoeker

Op 18 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker, met een V-nummer, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen de uitzetting en beëindiging van zijn opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn bezwaar tegen de afwijzing van de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 ongegrond had verklaard. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak gedaan, omdat onverwijlde spoed dat vereiste. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij in Nederland mag blijven totdat op zijn beroep is beslist en dat zijn opvang door het COA wordt voortgezet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker binnen 24 uur na ontvangst van het bestreden besluit het verzoek heeft ingediend en dat hij psychische klachten heeft, wat zijn situatie bemoeilijkt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van verzoeker is dat zijn opvang wordt gecontinueerd totdat er op zijn beroep is beslist. Het verzoek is toegewezen, en de voorzieningenrechter heeft bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet en dat de opvangvoorzieningen worden voortgezet. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51348

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], V-nummer: [V-nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 20 december 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw [1] ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft desgevraagd een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting, omdat onverwijlde spoed dat vereist.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van
de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige
voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank
in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter te bepalen dat hij in Nederland mag blijven totdat op zijn beroep is beslist. Ook vraagt verzoeker de voorzieningenrechter te bepalen dat zijn opvang door het COa [3] gecontinueerd wordt. Verzoeker heeft gevraagd voor 19 maart 2025 te beslissen op zijn verzoek, omdat het COa te kennen heeft gegeven per die datum de opvang van verzoeker te beëindigen.
3. Verweerder verzet zich tegen de toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening.
4. Ten aanzien van het verzoek om te bepalen dat verzoeker in Nederland mag verblijven totdat op zijn beroep is beslist, stelt de voorzieningenrechter vast dat, gelet op het feit dat verzoeker binnen 24 uur na ontvangst van het bestreden besluit het verzoek heeft ingediend, hij de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten. Gelet hierop heeft verzoeker in zoverre geen belang bij het naar voren halen van de behandeling van zijn voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter leest de berichten van 16 januari en 11 maart 2025 als een verzoek om een ordemaatregel te treffen die tot doel heeft de opvang te continueren.
5. Uit het dossier blijkt dat verweerder bij besluit van 5 december 2023 ambtshalve heeft bepaald dat verzoeker niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 van de Vw. In datzelfde besluit is vermeld dat voor zover verzoeker verstrekkingen geniet, deze op voorgeschreven wijze zullen worden beëindigd. Op 19 december 2023 heeft het COa verzoeker bericht dat zijn opvang op 4 januari 2024 zal worden beëindigd. Uit de door verzoeker overgelegde verslagen van vertrekgesprekken volgt dat verzoeker tot op heden in de opvang van COa verblijft, gelet op zijn medewerking aan een vrijwillige terugkeer naar zijn land van herkomst. Zo staat in het verslag van het vertrekgesprek van 6 november 2024 dat een actieve houding van verzoeker met betrekking tot het terugkeerproces een voorwaarde kan zijn om zijn opvang te blijven voortzetten.
6. De voorzieningenrechter kan niet vaststellen dat de situatie gewijzigd is in de zin dat verzoeker niet langer meewerkt aan zijn vertrek. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat uit het dossier volgt dat verzoeker psychische klachten heeft en wekelijks - soms twee keer per week - contact heeft met een psychiater. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, het gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, in het belang van verzoeker dat de opvang wordt gecontinueerd totdat er op zijn beroep is beslist. Het door verweerder genoemde gebrek aan materiële connexiteit staat er niet aan in de weg dat de voorzieningenrechter dit als afzonderlijke voorziening kan bepalen. Dat zal de voorzieningenrechter ook doen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe als gegrond. De voorzieningenrechter bepaalt dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op zijn beroep is beslist en dat de opvangvoorzieningen van het COa die hij geniet, worden voortgezet.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Omdat verzoeker is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, hoeft dat niet te worden vergoed door verweerder.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep (de zaak met
nummer NL24.51346);
- bepaalt dat de opvangvoorzieningen die verzoeker geniet, worden voortgezet;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907
(negenhonderdenzeven euro).
Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.