ECLI:NL:RBDHA:2025:4232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
I. C/09/676084 / JE RK 24-2092, II. C/09/678945 / JE RK 25-113 en III. C/09/678942 / JE RK 25-112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze beschikking van de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 februari 2025, wordt de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], verlengd voor de duur van een jaar. Tevens wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleegzorgvoorziening voor zes maanden verlengd. De kinderrechter stelt vast dat er over het verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing niets meer te beslissen valt, aangezien de moeder geen belang meer heeft bij een rechterlijke beslissing hierover. De kinderrechter merkt op dat de kinderen al lange tijd in pleeggezinnen verblijven en dat een terugplaatsing naar de moeder op dit moment niet in hun belang is. De kinderrechter houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan in afwachting van de uitkomst van de opvoedvisie, die in de komende maanden zal worden geformuleerd. De kinderrechter benadrukt het belang van de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling en de noodzaak van een goede samenwerking tussen de moeder en de pleegouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer:
I. C/09/676084 / JE RK 24-2092
II. C/09/678945 / JE RK 25-113
III. C/09/678942 / JE RK 25-112
Datum uitspraak: 25 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter
I. Niets meer te beslissen op verzoek vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing(
artikel 1:264 jo 1:265f lid 2 BW)
II. Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
III. Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van het op 20 november 2024 ingekomen verzoek (I) van:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat (ten aanzien van verzoek I): mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk,
en in de zaak naar aanleiding van de op 17 januari 2025 ingekomen verzoeken (II en III) van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt ten aanzien van verzoek I als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling,
voornoemd.
De kinderrechter merkt ten aanzien van verzoek I en II als belanghebbenden aan:
[de pleegvader 1],
hierna te noemen: de pleegvader van [minderjarige 1] ,
en
[de pleegmoeder 1],
hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 1] ,
beiden wonende in [woonplaats 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt ten aanzien van verzoek I en III als belanghebbenden aan:
[de pleegvader 2],
hierna te noemen: de pleegvader van [minderjarige 2] ,
en
[de pleegmoeder 2],
hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 2] ,
beiden wonende in [woonplaats 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt ten aanzien van de verzoeken II en III als belanghebbende aan:
de moeder,
voornoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 2 september 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengd tot 14 maart 2025, alsmede een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 14 september 2024 tot 14 december 2024.
1.2.
Bij beschikking van 28 november 2024 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 14 december 2024 tot het einde van de ondertoezichtstelling, alsmede het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing (verzoek I) in het geheel aangehouden tot deze zitting.
1.3.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de voornoemde beschikking van 28 november 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de verzoekschriften II en III met bijlagen, ontvangen op 17 januari 2025;
  • het bericht van de pleegvader van [minderjarige 1] van 24 januari 2025;
- het bericht van de gecertificeerde instelling van 13 februari 2025;
- het bericht van de pleegouders van [minderjarige 2] van 13 februari 2025.
1.4.
Op 25 februari 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.
De pleegouders van [minderjarige 1] en de pleegouders van [minderjarige 2] hebben voorafgaand aan de zitting laten weten niet aanwezig te kunnen zijn.
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een mailbericht gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor een overzicht van de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 28 november 2024.

3.Het verzoek

Verzoek I
3.1.
Namens de moeder is aangegeven dat het verzoek niet wordt gehandhaafd. De moeder heeft er geen belang meer bij dat de rechtbank nog op het verzoek beslist.
Verzoek II en III
3.2.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De gecertificeerde instelling heeft de verzoeken als volgt gemotiveerd en nader toegelicht. De afgelopen periode hebben alle betrokkenen zich meewerkend opgesteld en is het gezamenlijke doel geworden om de kinderen duidelijkheid te geven over waar zij op gaan groeien. Er heeft recent een fijn gesprek plaatsgevonden met de pleegouders, de moeder en de pleegzorgwerker en er is veel inhoudelijk besproken. De gecertificeerde instelling zal dit elke twee à drie maanden organiseren. Vanwege de vele veranderingen in het leven van de moeder zijn er zorgen over haar belastbaarheid. Zij is recent gestart met voorbereidende gesprekken voor traumabehandeling. De gecertificeerde instelling staat in contact met de GGZ. Daarnaast is een ondersteuner van moeder recent gewisseld van baan en het heeft even geduurd voordat een nieuwe medewerker kon starten. De moeder moet met deze medewerker nog een vertrouwensband opbouwen. Hierdoor mist de moeder de ondersteuning die zij nodig heeft in het vormgeven van het contact met de kinderen. De opvoedondersteuning is inmiddels gestart en er zijn al een aantal overleggen geweest. Er is een veranderplan opgesteld met de doelen waaraan zal worden gewerkt. Deze zien onder meer op het stellen van regels en grenzen richting de kinderen, de loyaliteitsgevoelens van [minderjarige 2] en haar opstandigere gedrag en het gevoel van verantwoordelijkheid bij [minderjarige 1] . Dit plan is door de pleegouders goedgekeurd. De komende periode zullen alle betrokkenen hieraan werken. Het lukt de moeder nauwelijks om zich aan afspraken te houden die zijn gemaakt met de pleegouders. De moeder heeft aangegeven dat dit komt door overbelasting en andere zaken, zoals de onrustige kerstperiode en haar reis. Om deze reden is het contact momenteel ook nog niet uitgebreid. Tijdens een verlenging van de ondertoezichtstelling zal de opvoedvisie voor beide kinderen geformuleerd worden. Het visiestuk van pleegzorg is nog niet gereed voor versturing aan de rechtbank, maar wordt wel bij het vormen van de opvoedvisie betrokken. Het visiestuk is recent met de moeder gedeeld en in het stuk wordt aanbevolen om aan te sluiten bij de wensen van de kinderen. Bij het formuleren van de opvoedvisie is het belangrijk om rekening te houden met de lange tijd die de kinderen al in de pleeggezinnen wonen en de mogelijkheden van de moeder om invulling te geven aan haar rol als ouder. Ook moet er onderzocht worden welke rol de loyaliteitsgevoelens van [minderjarige 2] vermoedelijk spelen in het contact met de moeder. Bovenstaande maakt een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk. Voor dezelfde duur is een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk, omdat een terugplaatsing momenteel niet in het belang is van de kinderen. Met betrekking tot de omgang heeft [minderjarige 2] aangegeven het liefst de frequentie waarin zij haar moeder ziet gelijk te laten. Op korte termijn zal er weer overlegd worden over welke frequentie in het belang van [minderjarige 2] is. [minderjarige 1] wil zijn moeder vaker zien, maar hieraan zelf invulling geven. Er is gesproken over een uitbreiding van het contact als [minderjarige 1] een aantal maanden naar het voortgezet onderwijs gaat en bijvoorbeeld na school langs moeder kan fietsen. Wel moet er worden gekeken of [minderjarige 1] niet te veel verantwoordelijkheid voelt richting de moeder. Moeder benoemt dit ook zelf als aandachtspunt en hier zal met de opvoedondersteuning naar worden gekeken. Er is nu met de pleegouders afgesproken dat er na het weekend bij de moeder een overdracht plaats zal vinden over wat er speelt om een nauwere samenwerking tussen moeder en de pleegouders te bewerkstelligen. Afgesproken is dat [minderjarige 1] vaker naar de moeder kan als hij dat wil en op korte termijn zullen hier afspraken over worden gemaakt. Desgevraagd heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat het realistisch is om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de opvoedvisie en dat zij deze duidelijkheid ook zo snel mogelijk aan de betrokkenen willen geven. De ondertoezichtstelling is wel nodig voor de duur van een jaar, om nadat de opvoedvisie bekend is een eventuele overdracht naar een vrijwillig kader te kunnen waarborgen. Mocht het perspectief bij de moeder worden bepaald dan zal ook voor die periode een machtiging tot uithuisplaatsing nodig zijn om onder begeleiding een goede overgang naar de moeder plaats te laten vinden.

4.De standpunten

Verzoeken II en III
4.1.
De moeder vindt het lastig om een standpunt in te nemen over de verzoeken. Zij vindt het belangrijk om naar de wensen van de kinderen te luisteren met betrekking tot de omgang; de moeder wil daarbij niet aan hen trekken. De moeder zou zelf meer contact willen met de kinderen en hen bij haar in huis hebben wonen. Desgevraagd geeft de moeder aan dat zij nog niet inhoudelijk is begonnen met de traumabehandeling, maar al wel gesprekken heeft gevoerd. De moeder moet de nieuwe opvoedondersteuner nog leren kennen en weet niet precies wie van de hulpverleners het is.

5.De beoordeling

Verzoek I
5.1.
Blijkens het medegedeelde ter zitting handhaaft de moeder het eerder ingediende verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing niet, omdat zij geen belang meer heeft bij een rechterlijke beslissing over dit verzoek. De kinderrechter constateert daarom dat zij in de onderhavige zaak geen beslissing meer hoeft te nemen.
Verzoeken II en III
5.2.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.3.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De kinderen verblijven al lange tijd in twee verschillende pleeggezinnen. Zij zijn daar erg gehecht. [minderjarige 2] ervaart vermoedelijk een loyaliteitsconflict, wat zich kan uiten in opstandig gedrag. [minderjarige 1] voelt waarschijnlijk veel verantwoordelijkheid richting de moeder, wat zich onder meer uit in belerend gedrag richting zijn zusje. Bij beide kinderen wordt uit hun gedrag duidelijk dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over waar zij op gaan groeien. De komende maanden zal naar verwachting de opvoedvisie worden geformuleerd en bekeken worden hoe – in overleg met alle betrokkenen – de omgang vorm kan worden gegeven. In de tussentijd zal de moeder gaan starten met de traumabehandeling, wat voor haar belastend zal zijn. Daarnaast moet zij opnieuw een vertrouwensband opbouwen met een opvoedondersteuner, bij wie zij met haar vragen terecht kan. De moeder is door haar verminderde belastbaarheid momenteel niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en de zorg voor de kinderen te dragen. Ook na het vormen van de opvoedvisie, zal betrokkenheid van de gecertificeerde instelling noodzakelijk zijn om de gevolgen van deze opvoedvisie zo goed mogelijk uit te werken en te borgen met alle betrokkenen. Gelet op het bovenstaande, acht de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk.
5.4.
De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. [1]
5.5.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
5.6.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De kinderen zijn gehecht in de pleeggezinnen en een plotselinge terugkeer naar de moeder zou schadelijk voor hen zijn. Dit maakt een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. De uitkomst van de opvoedvisie is nauw verbonden met het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing. Het is van belang om, ervan uitgaande dat over zes maanden de opvoedvisie bekend is, met alle betrokkenen ter zitting te bekijken of een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Mocht dit zo zijn, dan zal er bekeken moeten worden hoe het contact tussen de moeder en de kinderen het beste vorm kan worden gegeven. Gelet op het bovenstaande is een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden passend. De kinderrechter houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan.
5.7.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk twee weken voorafgaand aan de volgende zitting een schriftelijke update te versturen, met daarin de recente stand van zaken.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Verzoek I
6.1.
stelt vast dat er ten aanzien van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing niets meer te beslissen valt;
Verzoeken II en III
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tot 14 maart 2026;
6.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg tot 14 september 2025;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een
nader te bepalen zitting, gelegen voor 14 september 2025, bij mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel;
6.6.
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • de gecertificeerde instelling;
  • de moeder;
  • [minderjarige 1] , voor het kindgesprek;
6.7.
verzoekt de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee wekenvoorafgaand aan voornoemde zitting een
schriftelijke updatezoals hierboven genoemd aan de rechtbank en de belanghebbende te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.I. Klijn als griffier, en op schrift gesteld op 7 maart 2025.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.