In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag behandeld. Eiseres heeft haar aanvraag op 4 oktober 2023 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden zou op 4 april 2024 eindigen. Echter, de minister van Asiel en Migratie heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van het WBV 2023/3, wat door de rechtbank als rechtsgeldig wordt beschouwd. Hierdoor is de ingebrekestelling van 7 november 2024 prematuur ingediend, en voldoet het beroep niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
De rechtbank wijst erop dat de minister op 11 december 2024 een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) heeft ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië, wat de beslistermijn voor lopende asielaanvragen verlengt tot maximaal 21 maanden. Dit betekent dat eiseres pas na 4 juli 2025 de minister in gebreke kan stellen, tenzij het BVM eerder eindigt. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.