ECLI:NL:RBDHA:2025:4255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
11262543 \ RL EXPL 24-15478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van geleverde beton met visresten en geschil over tekortkoming in nakoming van de overeenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vordert de besloten vennootschap Heidelberg Materials Nederland Beton B.V. betaling van een bedrag van € 15.105,05 van de gedaagde partij, [bedrijfsnaam 1] B.V., wegens geleverde beton dat vervuild bleek te zijn met visresten. De rechtbank oordeelt dat de vervuiling binnen de door Heidelberg gehanteerde NEN-normen valt, waardoor Heidelberg niet tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter wijst de vordering van Heidelberg toe, maar vermindert het te betalen bedrag tot € 9.499,72, vermeerderd met rente vanaf 10 februari 2024. In reconventie vordert [bedrijfsnaam 1] een verklaring voor recht dat Heidelberg tekortgeschoten is, maar deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de reparatiekosten voor de helft voor rekening van Heidelberg komen, en kent een bedrag van € 353,50 toe aan [bedrijfsnaam 1]. De proceskosten worden toegewezen aan Heidelberg, die grotendeels in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
AR/bc
Zaaknummer: 11262543 \ RL EXPL 24-15478
Vonnis van 18 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap HEIDELBERG MATERIALS NEDERLAND BETON B.V. v.h.o.d.n. MEBIN B.V., thans h.o.d.n. BEFARO, HEIDELBERG MATERIALS NEDERLAND BETON B.V., M-TRANS, HEIDELBERG MATERIALS,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Heidelberg,
gemachtigde: mr. M. Bitter,
tegen
de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V.,
gevestigd te Monster,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [bedrijfsnaam 1] ,
gemachtigde: mr. L. Hennink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 7 mei 2024;
 de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie;
 de akte vermindering van eis in conventie, tevens akte tot verwijzing als bedoeld in de artikelen 73 en 93 aanhef sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
 het verwijzingsvonnis van deze rechtbank van 14 augustus 2024, gewezen door de handelsrechter onder zaaknummer C/09/666377 \ HA ZA 24-426;
 de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende vermeerdering van eis in conventie tevens akte overlegging producties;
 de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
 de mondelinge behandeling van 14 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Heidelberg spreekaantekeningen voorgedragen. Daarnaast is op de mondelinge behandeling vastgesteld dat de eis in reconventie een bedrag van € 2.889,00 bevat aan griffierechten, maar dat dit bedrag al is teruggestort toen de procedure werd verwezen van de handelsrechter naar de kantonrechter. De kantonrechter beschouwt dit deel van de eis dan ook als ingetrokken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en reconventie
2.1.
Heidelberg is een bedrijf dat zich bezighoudt met de vervaardiging en levering van stortklare beton. [bedrijfsnaam 1] is een bedrijf dat zich bezighoudt met betonprojecten voor de nationale en internationale tuinbouw, boomkwekerij en aannemerij.
2.2.
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen die ertoe strekt dat Heidelberg beton levert aan [bedrijfsnaam 1] tegen een overeengekomen prijs (hierna: de overeenkomst). Op de overeenkomst zijn de Aanvullende Verkoopvoorwaarden (hierna: de aanvullende verkoopvoorwaarden) en de Algemene Voorwaarden Van de Vereniging van Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten in Nederland voor de verkoop, levering en betaling van betonmortel en Metselmix (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard. In de aanvullende verkoopvoorwaarden staat onder meer het volgende opgenomen:

4. Toeslagmaterialen
Schade voortvloeiend uit verontreiniging in het toeslagmateriaal die lig[t] binnen de daaraan in de NEN-EN 12620 / NEN 5905 gestelde grenzen, k[a]n niet worden verhaald.”
2.3.
In de algemene voorwaarden is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“Art. 9 –
betaling
(…)
b. Bij niet-tijdige betaling raakt Koper, zonder dat een ingebrekestelling of aanmaning nodig is, in verzuim en is over het achterstallige bedrag een direct opeisbare rente van 1,25% per maand verschuldigd.”
2.4.
Nadat [bedrijfsnaam 1] het door Heidelberg geleverde beton op 3 maart 2023 had gestort, bleek het vervuild te zijn met visresten. Dit heeft [bedrijfsnaam 1] Heidelberg per mail op dezelfde dag laten weten. Hierover is vervolgens tussen partijen over en weer mailcorrespondentie geweest, en op 22 mei 2023 stuurt Heidelberg een mail met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“Vorige week 15 mei zijn [naam] (betontechnoloog) en ik ter plaatse geweest op de vloer. Onze inschatting is dat er op de gehele vloer tussen de 50 en 100 onvolkomenheden zijn vastgesteld en dus geen 520 plekjes, zoals in correspondentie als uitgangspunt wordt benoemd. (…) Ik kan dan ook niet anders dan wederom de klacht formeel afwijzen en een voorstel doen uit coulance om de schade te herstellen. Conform prijsopgave zal ik het maximale aantal onvolkomenheden crediteren, dus 100 X € 7,00 per reparatie maakt een credit van totaal € 700,00.”
2.5.
Bij (credit)facturen van 21 maart, 5 september en 15 september 2023 heeft Heidelberg [bedrijfsnaam 1] een totaalbedrag van € 41.140,06 in rekening gebracht voor het beton.
2.6.
[bedrijfsnaam 1] heeft het beton uiteindelijk laten repareren door [bedrijfsnaam 2] B.V. Zij heeft [bedrijfsnaam 1] voor deze reparatie per factuur van 12 september 2023 een bedrag van € 2.107,00 in rekening gebracht.
2.7.
Op 10 februari 2024 heeft Nebest Laboratorium B.V. (hierna: Nebest) in opdracht van Heidelberg en in samenspraak met [bedrijfsnaam 1] onderzoek verricht naar het beton. In het onderzoeksrapport dat naar aanleiding van het onderzoek is opgesteld (hierna: het onderzoeksrapport) wordt – voor zover van belang – het volgende geconcludeerd:
“De geleverde betonmortel voldeed aan alle gestelde eisen. De gevonden hoeveelheid verontreiniging ligt ruim binnen de norm. Er is geen expliciete afspraak gemaakt tussen Heidelberg en [bedrijfsnaam 1] over aanvullende eisen ten aanzien van gebruiksdoel of esthetiek. (…) Daarnaast is er door Heidelberg betonmortel geleverd onder vermelding van de aanvullende verkoopvoorwaarden. In Alinea 4 hiervan worden schades die voortvloeien uit verontreiniging die binnen de normen vallen uitgesloten. In deze casus is er sprake van verontreiniging die binnen de normen valt.”
2.8.
Op 22 mei 2024 heeft [bedrijfsnaam 1] een bedrag van € 34.574,78 aan Heidelberg voldaan.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Heidelberg vordert – na vermindering van eis – veroordeling van [bedrijfsnaam 1] tot betaling van € 15.105,05, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Heidelberg legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Op grond van de overeenkomst moet [bedrijfsnaam 1] het restbedrag van € 15.015,05 aan Heidelberg betalen.
3.3.
[bedrijfsnaam 1] voert verweer. [bedrijfsnaam 1] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Heidelberg, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Heidelberg, met veroordeling van Heidelberg in de kosten van deze procedure. Als eerst stelt [bedrijfsnaam 1] dat de dagvaarding nietig verklaard moet worden omdat Heidelberg de substantiëringsplicht heeft geschonden. Verder verweert zij zich tegen betaling door te stellen dat Heidelberg toerekenbaar tekortgeschoten is door het leveren van vervuild beton en dat zij dit zelf ook erkent, in die zin dat zij heeft verklaard dat herstel noodzakelijk is. Daarnaast verweert [bedrijfsnaam 1] zich tegen betaling van de volledige contractuele rente door aan te voeren dat zij pas vanaf de datum van het onderzoeksrapport in verzuim is.
In reconventie
3.4.
[bedrijfsnaam 1] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat Heidelberg toerekenbaar tekort is geschoten ten opzichte van [bedrijfsnaam 1] en dat zij de daardoor door [bedrijfsnaam 1] geleden schade van € 6.946,21 moet vergoeden. Dit bedrag bestaat uit € 2.107,00 aan reparatiekosten aan [bedrijfsnaam 2] B.V., € 3.339,21 aan advocaatkosten en € 1.500,00 aan interne uren.
3.5.
Heidelberg voert hiertegen verweer door aan te voeren dat zij niet tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst omdat de vervuiling van het geleverde beton valt binnen de geldende normen.

4.De beoordeling

In conventie
Substantiëringsplicht
4.1.
In artikel 111 lid 3 Rv is voorgeschreven dat het exploot van dagvaarding vermeldt welke verweren door de gedaagde tegen de eis zijn aangevoerd. In het onderhavige geval heeft Heidelberg in de dagvaarding geen melding gemaakt van verweren van [bedrijfsnaam 1] , maar naar correspondentie verwezen in de producties waaruit de verweren blijken. Volgens [bedrijfsnaam 1] dient dit te leiden tot nietigheid van de dagvaarding. De kantonrechter overweegt dat – nog daargelaten dat schending van de substantiëringsplicht ingevolge artikel 120 lid 3 Rv niet tot nietigheid kan leiden – de regeling van artikel 111 lid 3 Rv is opgenomen om, in het verlengde van artikel 21 Rv, te waarborgen dat de feiten volledig en naar waarheid worden aangevoerd, om zo te stimuleren dat sneller en doelmatiger wordt geprocedeerd. Hoewel de verweren van [bedrijfsnaam 1] niet in het lichaam van de dagvaarding opgenomen staan, is uit de producties voldoende duidelijk wat de kern van dit geschil is. Daarnaast is het standpunt van [bedrijfsnaam 1] in de conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling aan de orde geweest en daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter de schending van de substantiëringsplicht in afdoende mate hersteld. De kantonrechter ziet geen aanleiding daar verderstrekkende gevolgen aan te verbinden.
De algemene voorwaarden zijn van toepassing
4.2.
[bedrijfsnaam 1] betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn door aan te voeren dat in de opdrachtbevestiging een ander jaartal wordt genoemd dan in de producties van Heidelberg. Voor zover [bedrijfsnaam 1] hiermee bedoelt dat onderaan de opdrachtbevestiging verwezen wordt naar “de algemene verkoop (of inkoop)voorwaarden zoals gedeponeerd bij de rechtbank geldend vanaf 01/12/2014” en dat het in rechtsoverweging 2.3. genoemde artikel komt uit de algemene voorwaarden uit 2010, kan dit niet leiden tot het buiten toepassing laten van de algemene voorwaarden. Op pagina 2 van de opdrachtbevestiging wordt namelijk uitdrukkelijk verwezen naar de algemene voorwaarden van Mebin zelf uit 2010. Dit zijn andere voorwaarden dan de algemene verkoopvoorwaarden die onderaan de opdrachtbevestiging staan. De algemene voorwaarden zijn dan ook van toepassing.
De NEN-normen in het onderzoeksrapport komen overeen met de normen die Heidelberg hanteert
4.3.
[bedrijfsnaam 1] betwist verder de betrouwbaarheid van het onderzoeksrapport van Nebest door aan te voeren dat daarin andere NEN-normen genoemd worden dan in de opdrachtbevestiging. Hierin volgt de kantonrechter [bedrijfsnaam 1] niet. In het onderzoeksrapport staat onder meer opgenomen:
“in het kader van dit onderzoek zijn 2 normen leidend namelijk de NEN-EN 12620 (…) en de NEN 5905”.
Dat zijn dezelfde NEN-normen als die genoemd worden in de aanvullende verkoopvoorwaarden. Op de opdrachtbevestiging staan weliswaar andere NEN-normen vermeld, maar [bedrijfsnaam 1] heeft niet gesteld dat het beton niet aan deze normen voldoet. Bovendien blijkt uit de algemene verkoopvoorwaarden dat de NEN-normen waar [bedrijfsnaam 1] op doelt, zien op leveringsvoorwaarden en kwaliteit, terwijl de NEN-normen waar Heidelberg naar verwijst en die worden gebruikt in het onderzoeksrapport, zien op (dat wat in deze zaak aan de orde is, te weten) verontreinigingen in het toeslagmateriaal.
Heidelberg is niet tekortgeschoten
4.4.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vervuiling van het beton binnen de door Heidelberg gehanteerde NEN-normen valt. Zij is dan ook niet tekortgeschoten in het nakomen van de overeenkomst. Dat zij € 700,00 heeft gecrediteerd als tegemoetkoming voor de reparatiekosten van het beton, betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat zij erkent dat zij tekortgeschoten is. Dat betekent dat [bedrijfsnaam 1] , nu Heidelberg haar deel van de overeenkomst is nagekomen, gehouden is het volledige gefactureerde bedrag van € 41.140,06 aan Heidelberg te voldoen.
De contractuele rente wordt toegewezen vanaf 10 februari 2024
4.5.
[bedrijfsnaam 1] verweert zich tegen betaling van het volledige gevorderde bedrag aan contractuele rente door aan te voeren dat zij pas vanaf het onderzoeksrapport in verzuim is. Dit verweer slaagt. Op de mondelinge behandeling is vastgesteld dat het niet een alledaagse situatie is dat er visresten in beton zitten; Heidelberg heeft aangegeven dit niet (vaak) eerder in deze mate te hebben geconstateerd. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter daarmee niet een onvolkomenheid waarvan [bedrijfsnaam 1] direct had kunnen begrijpen dat deze binnen de door Heidelberg gehanteerde NEN-normen zou vallen. De kantonrechter acht het daarom redelijk om te bepalen dat [bedrijfsnaam 1] pas vanaf de datum van het onderzoeksrapport in verzuim is. De contractuele rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 10 februari 2024.
4.6.
Heidelberg vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 1.186,40 toegewezen.
De hoofdsom wordt toegewezen als vermeld in de beslissing
4.7.
[bedrijfsnaam 1] heeft op 22 mei 2024 een bedrag van € 34.574,78 voldaan. Dit bedrag is zij daarom niet meer verschuldigd. Ingevolge artikel 6:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) strekt een betaling in de eerste plaats in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente. Heidelberg heeft haar vordering verminderd tot € 15.015,05, maar bij berekening van dit bedrag is uitgegaan van een eerdere datum van verzuim dan 10 februari 2024. De rente van 10 februari 2024 tot 22 mei 2024 wordt berekend op € 1.748,04. Dit betekent dat na de betaling van 22 mei 2024 een hoofdsom van € 9.499,72 resteert. Het bedrag zal daarom zal worden toegewezen tot € 9.499,72, vermeerderd met de contractuele rente vanaf 22 mei 2024 tot de dag van volledige betaling.
In reconventie
4.8.
De vordering van [bedrijfsnaam 1] tot een verklaring voor recht dat Heidelberg toerekenbaar tekortgeschoten is zal worden afgewezen. In rechtsoverweging 4.4. is al geoordeeld dat de vervuiling van het beton binnen NEN-normen valt. Daarmee staat vast dat Heidelberg aan haar verplichting uit de overeenkomst heeft voldaan en niet toerekenbaar tekortgeschoten is.
4.9.
Het gevorderde bedrag ter reparatie van het beton zal deels worden toegewezen. Alhoewel de vervuiling binnen de door Heidelberg gehanteerde NEN-normen valt, staat vast dat reparatiewerkzaamheden nodig waren om de betonnen vloer gebruiksklaar te maken. Heidelberg heeft in een mail van 9 maart 2023 aangegeven dat zij het repareren van vloeren aan de aannemer overlaat, en dat eventueel gemaakte uren deels vergoed worden middels een creditnota. De kantonrechter acht het daarom redelijk om te bepalen dat de reparatiekosten voor de helft voor rekening van Heidelberg komen. Nu zij per creditnota al een bedrag van € 700,00 in mindering heeft gebracht, resteert nog een bedrag van € 353,50. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
De advocaatkosten zullen worden afgewezen. Deze worden bepaald aan de hand van een vaststaand tarief en het aantal proceshandelingen. Een volledige vergoeding wordt alleen toegewezen als er sprake is van misbruik van procesrecht. Daarvan is in dit geval geen sprake. De kosten van de interne uren van [bedrijfsnaam 1] zullen ook worden afgewezen omdat deze niet zijn onderbouwd.
In conventie en reconventie
4.11.
[bedrijfsnaam 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Heidelberg worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,08
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.289,08

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] om aan Heidelberg te betalen een bedrag van € 9.499,72, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1,25% per maand over het toegewezen bedrag, met ingang van 10 februari 2024, tot de dag van volledige betaling;
In reconventie
5.2.
veroordeelt Heidelberg om aan [bedrijfsnaam 1] te betalen een bedrag van € 353,50;
In conventie en in reconventie
5.3.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] in de proceskosten van € 3.289,08, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [bedrijfsnaam 1] niet tijdig aan een van de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.W. van Ravenstein en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.