Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoekster] , verzoekster,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
€ 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft verzoekster op 29 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor haarzelf en haar minderjarige kinderen, zodat zij bij haar referent kan verblijven. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 23 december 2024 de aanvraag van verzoekster ingewilligd. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister niet binnen de geldende termijn op de aanvraag heeft beslist en de aanvraag hangende het beroep is ingewilligd, is de minister geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50 en bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 187 moet worden vergoed. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.