ECLI:NL:RBDHA:2025:4364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
24/8067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Defensie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep van de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door het Defensie Ondersteuningscommando, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het ingediende bezwaar van 21 februari 2022. Dit bezwaar betrof de omzetting van een loongerelateerde uitkering in een loonaanvullende uitkering, waartegen eiser bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds de ontvangst van het bezwaar. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 371,-. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8067

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2025 in de zaak tussen

de staatssecretaris van Defensie,

voor deze het Defensie Ondersteuningscommando te Utrecht, eiser
(gemachtigde: mr. M.H.G. In de Braekt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Eiser heeft bij brief van 3 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het ingediende bezwaar van 21 februari 2022 tegen het besluit van 18 januari 2022 waarin verweerder de loongerelateerde uitkering van de (ex-)werknemer [naam 1] heeft omgezet in een loonaanvullende uitkering. Het bezwaar is door verweerder op 24 februari 2022 ontvangen.
Verweerder heeft op 24 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025, gevoegd met andere vergelijkbare zaken van eiser. Zowel eiser als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Aan de zitting hebben verder namens eiser deelgenomen: dhr. [naam 2] en mevr. [naam 3]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken gesplitst.

Beoordeling door de rechtbank

1. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiser heeft verweerder op 9 februari 2024 in gebreke gesteld en sinds de ontvangt daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het verzoek. Het beroep is daarom gegrond.
2. Op 21 oktober 2024 heeft verweerder de volledige bestuurlijke dwangsom toegekend. Gelet hierop zal de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vaststellen.
3. Omdat verweerder nog geen besluit op het bezwaar heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 maart 2025 (zaaknummer SGR 24/8556) in een vergelijkbaar beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen van het Uwv, welke zaak ook is behandeld op de zitting van 31 januari 2025, gemotiveerd besloten dat het Uwv in beginsel binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen zes weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze termijn wordt bekort indien het Uwv ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al heeft gepland op een bepaalde datum, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing van deze termijnen naar genoemde uitspraak. Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Die kunnen onder meer bestaan uit te lang stilzitten van het Uwv, maar kunnen evenzeer aan de kant van de eisende partij zijn gelegen. Het is aan partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen.
5. Uit een door verweerder ter beschikking gesteld overzicht blijkt dat in de hier voorliggende zaak voorgenomen is om een beslissing te nemen. Niet gebleken is dat er al een beslissing is genomen.
6. De rechtbank acht het tijdsverloop sinds het bezwaar van eiser in dit geval dermate lang, dat de door haar in de uitspraak van 6 maart 2025 (zaaknummer SGR 24/8556) besproken termijnen hier niet toepasselijk worden geacht. Gelet op het lange stilzitten van verweerder (sedert de ontvangstbevestiging van het bezwaar zijn meer dan twee jaar verstreken, terwijl het beroep van 3 oktober 2024 dateert) zal de rechtbank daarom in deze uitspraak bepalen dat verweerder binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid van de rechtbanken over de vaststelling van een gerechtelijke dwangsom [1] en zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Voor een verdere proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.