ECLI:NL:RBDHA:2025:4370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
24/8545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen door bestuursorgaan leidt tot niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door het Defensie Ondersteuningscommando, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op een verzoek tot herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer. Het beroep is ingediend op 24 oktober 2024, meer dan twee jaar na de ingebrekestelling op 24 februari 2022. De rechtbank heeft op 28 februari 2025 geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het onredelijk laat is ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door het Uwv is overschreden, maar dat eiser niet tijdig actie heeft ondernomen om een besluit te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat het beroepschrift niet voldoet aan de voorwaarden van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2025 in de zaak tussen

De staatssecretaris van Defensie,

voor deze het Defensie Ondersteuningscommando te Utrecht,
eiser
(gemachtigde: mr. M.H.G. In de Braekt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),
verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Eiser heeft bij brief van 24 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het verzoek van 25 november 2021 betreffende het opnieuw beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid van (ex-)werknemer [naam 1].
Verweerder heeft op 15 november 2024 een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025, gevoegd met andere vergelijkbare zaken van eiser. Zowel eiser als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Aan de zitting hebben verder namens eiser deelgenomen: dhr. [naam 2] en mevr. [naam 3]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken gesplitst.

Beoordeling door de rechtbank

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. [2]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing.
3. In reactie op het beroepschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep onredelijk laat is ingediend als bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb. Eiser heeft pas na twee jaar en zeven maanden, na de ingebrekestelling, het beroepschrift ingediend. Volgens verweerder dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
Eiser heeft op 25 november 2021 in een brief aan verweerder verzocht om de mate van arbeidsongeschiktheid van de heer [naam 1] te herbeoordelen. De ontvangst van dat verzoek heeft verweerder op 14 december 2021 bevestigd.
5.2
Op 24 februari 2022 heeft eiser het Uwv in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Op 3 mei 2022 heeft het Uwv een dwangsombeschikking afgegeven.
5.3
Eiser had vanaf 7 maart 2022 de mogelijkheid beroep in te stellen wegens het uitblijven van een besluit op zijn verzoek. Eiser heeft echter pas op 24 oktober 2024 beroep ingesteld. Van contactmomenten na de ingebrekestelling blijkt uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken niets. Dit betekent dat eiser vanaf de datum van ingebrekestelling tot het beroep op 24 oktober 2024 meer dan twee jaar en acht maanden geen actie heeft ondernomen om een besluit op zijn verzoek te verkrijgen. Van een geldige reden hiervoor is niet gebeleken. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Het beroep is alleen al daarom niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank overweegt verder nog het volgende. In de brief van 25 november 2021 benadrukt eiser dat het gaat om een verzoek tot zorgvuldige besluitvorming bij een toekomstig besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is deze brief niet aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dit betekent dat verweerder daarom niet was gehouden om hierop een besluit in de zin van de Awb te nemen. Ook om deze reden is geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. Dat betekent dat niet voldaan is aan de voorwaarde uit artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb voor het instellen van beroep. Het beroep is ook daarom kennelijk niet-ontvankelijk. [3]
7. De conclusie is dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 1 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17162