In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de minister van Asiel en Migratie op 22 november 2024 niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 14 januari 2025 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er ook een tolk aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet meer nodig was. Dit was het gevolg van een eerdere uitspraak in een andere zaak (zaaknummer NL24.46479) die op dezelfde dag was gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier I. Wolthuis, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.