ECLI:NL:RBDHA:2025:4433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en detentiegeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 februari 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 maart 2025, waarbij eiser is verschenen met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, gezien de zware en lichte gronden die door de minister zijn aangevoerd. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist, en de rechtbank concludeert dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of hij detentiegeschikt is, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische problematiek van eiser. De rechtbank stelt vast dat eiser geen medische gegevens heeft overgelegd die zouden wijzen op detentieongeschiktheid. Bovendien heeft verweerder de nodige stappen ondernomen door eiser over te plaatsen naar een locatie waar specialistische zorg kan worden geboden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en dat er geen andere, minder dwingende maatregelen toepasbaar zijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10582

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Izat).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is (telefonisch) verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (zie artikel 59a, eerste lid, van de Vw in samenhang met artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)). Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. De onbestreden zware gronden 3b en 3e en de lichte gronden 4b en 4c, die de ambtshalve toetsing van de rechtbank doorstaan, zijn tezamen voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Uit deze gronden vloeit dan ook een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel en detentiegeschiktheid
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of hij detentiegeschikt is. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaringsmaatregel geweigerd antwoord te geven op de vragen. Daarnaast is eiser onlangs overgeplaatst naar Justitieel Centrum voor Somatische Zorg in Scheveningen. Hieruit concludeert eiser dat hij detentieongeschikt is. Verweerder had een lichter middel moeten toepassen.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische problematiek van eiser. Uit het gehoor voorafgaand aan de bewaringsmaatregel van 28 februari 2025 blijkt dat verweerder heeft gevraagd of er medische bijzonderheden zijn, of eiser onder medische behandeling staat en of hij medicatie gebruikt. Eiser is er ook op gewezen dat in Detentiecentrum Rotterdam (DCR) een medische dienst aanwezig is. Dat eiser geen antwoord heeft gegeven op de vragen tijdens het gehoor van 28 februari 2025 doet hier niet aan af nu dit voor zijn eigen risico komt, en verweerder ook uit het gedrag en de gemoedstoestand van eiser geen aanleiding zag om te concluderen dat een lichter middel moest worden toegepast. Daarnaast heeft eiser ook geen medisch dossier of andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerder nader onderzoek moest doen of eiser detentiegeschikt is. Verder heeft verweerder zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat de medische zorgverlening binnen detentie gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij, en dat als er onvoldoende zorg kan worden gegeven in detentie, eiser kan worden overgeplaatst naar een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Dit is niet veel later, op 4 maart 2025, ook gebeurd. Uit de maatregel blijkt verder dat het gedrag en de gemoedstoestand van eiser ten tijde van het opleggen van de maatregel voor verweerder geen aanleiding gaf voor de conclusie dat DCR niet de juiste zorg kon bieden. Dat eiser inmiddels is overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg in Scheveningen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder bij het opleggen en voortduren van de maatregel onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische problematiek van eiser. Verweerder heeft, door eiser over te plaatsen naar een plek waar specialistische zorg kan worden geboden, juist rekening gehouden met eisers problematiek. Hoewel eiser op de zitting duidelijk heeft gemaakt dat hij zo snel mogelijk terug wil naar DCR, is niet gesteld of gebleken dat de plek waar eiser zich nu bevindt, geen geschikte locatie voor hem is.
2.2.
Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat er, gelet op de onder 1.1. genoemde dragende zware en lichte gronden en op de omstandigheden genoemd in de toelichting op die gronden, een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In dat kader heeft verweerder kunnen verwijzen naar de omstandigheid dat eiser meerdere malen met onbekende bestemming is vertrokken, bekend staat onder verschillende aliassen, al drie keer een asielaanvraag heeft ingediend die allemaal zijn afgewezen, en niet is opgenomen in de Basisregistratie Personen.
3. De beroepsgronden slagen niet
Slotsom beroepsgronden
4. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.