ECLI:NL:RBDHA:2025:4449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL24.49650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse eiser met politieke overtuiging en problemen door lidmaatschap politieke partij

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Turkse nationaliteit, diende op 26 januari 2023 een asielaanvraag in, die op 6 december 2024 door de minister werd afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Eiser heeft problemen ondervonden in Turkije door zijn betrokkenheid bij een politieke partij, maar de minister heeft deze problemen als ongeloofwaardig bestempeld. De rechtbank concludeert dat de minister een motiveringsgebrek heeft gemaakt door niet alle relevante elementen van eisers asielrelaas in de beoordeling te betrekken. Ondanks dit gebrek, oordeelt de rechtbank dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft, omdat de minister het asielrelaas van eiser niet voldoende heeft onderbouwd.

De rechtbank wijst erop dat de politieke overtuiging van eiser onvoldoende zwaarwegend is om asiel te rechtvaardigen, en dat de problemen die hij heeft ondervonden niet voldoende zijn aangetoond. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.814, die door de minister moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie verstrekt over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn. Hij heeft op 26 januari 2023 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 6 december 2024 afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.49651, op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser en zijn broer zijn sinds de oprichting in 2012 betrokken bij de [politieke partij] ([politieke partij]). Sinds 2021 is eiser ook lid van deze partij. In het begin hielp eiser in ondersteunende zin mee bij de partij, later nam hij ook deel aan demonstraties van de [politieke partij]. Als gevolg van deze activiteiten heeft eiser in Turkije verschillende problemen ondervonden. Toen eiser met zijn broer (nog) een supermarkt en restaurant runde, voerde de Turkse belastingdienst regelmatig controles uit en legde deze willekeurige boetes op. Ook is eiser tijdens demonstraties van de [politieke partij] wel eens met een knuppel geslagen. In 2017 is eiser visser geworden, maar toen zijn de problemen als gevolg van de activiteiten voor de [politieke partij] niet opgehouden. Eiser is na het vertrek van zijn broer in 2018 actiever geworden voor de [politieke partij], omdat hij daar door zijn werk als visser meer tijd voor had. De aanleiding om Turkije te verlaten ligt in twee incidenten. Tijdens het eerste incident (in februari 2022) heeft de Turkse kustwacht doelbewust geprobeerd om de boot van eiser te laten omslaan, omdat hij actief was voor de [politieke partij]. Bij het tweede incident (in maart 2022) werd eiser tijdens een routinecontrole overgebracht naar een politiebureau en een nacht vastgehouden in het arrestantenverblijf. Op die avond werd hij bezocht door twee agenten in burger, die hem naar zijn broer vroegen en een voorstel deden om informant voor de politie te worden. Eiser heeft in april 2022 geprobeerd te vluchten naar Brazilië, maar mocht toen niet in het vliegtuig stappen. Hij heeft Turkije later, in augustus 2022, alsnog kunnen verlaten. Daarna is de Turkse politie nog bij zijn ouders langs geweest om naar eiser en zijn broer te vragen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
(1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
(2) Problemen met de Turkse overheid vanwege betrokkenheid van eiser en zijn
broer bij de [politieke partij].
5.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn en dat de problemen met de Turkse overheid als gevolg van eisers betrokkenheid bij de [politieke partij] niet geloofwaardig zijn. De minister heeft daarom alleen gekeken of eiser op grond van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Dat is volgens de minister niet het geval. Daarom heeft de minister de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
5.2.
In het verweerschrift heeft de minister zich nog op het standpunt gesteld dat eiser een geloofwaardige politieke overtuiging heeft, maar dat deze politieke overtuiging onvoldoende zwaarwegend is om de conclusie te rechtvaardigen dat eiser bij terugkeer naar Turkije gevaar loopt. De minister heeft de rechtbank verzocht dit standpunt te beschouwen als aanvulling van de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank leidt hieruit af dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft dat met het verweerschrift is gepoogd te herstellen. Zij zal hierna, onder 15, beoordelen wat daarvan het gevolg is.
Mocht de minister de problemen van eiser met de Turkse overheid als gevolg van zijn betrokkenheid bij de [politieke partij] (het tweede asielelement) ongeloofwaardig achten?
6. Eiser betoogt dat de minister zijn problemen met de Turkse overheid als gevolg van zijn activiteiten bij de [politieke partij] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Incident met de kustwacht
7. Eiser stelt dat de minister het incident met de kustwacht in februari 2022 ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Volgens eiser is het duidelijk dat het incident een politieke aanleiding had. De kustwacht was ervan op de hoogte dat het ging om de boot van eiser, omdat hij al eerder bij routinecontroles is aangehouden en meegenomen. Dat gebeurde kort na het incident ook, en toen is hem gevraagd om als informant voor de overheid op te treden. Daarbij handelde de kustwacht overduidelijk in strijd met de (verkeers)regels op zee door opzettelijk een hoge golfslag in de nabijheid van een kleine boot te veroorzaken en eiser daarmee te intimideren. Eiser stelt verder dat de minister hem niet mag tegenwerpen dat hij van het incident geen documenten kan overleggen, omdat die documenten er niet zijn.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het incident met de kustwacht in februari 2022 ongeloofwaardig is. De minister heeft in ieder geval terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet heeft onderbouwd dat er een verband bestaat tussen dit incident en zijn politieke activiteiten. Tijdens het nader gehoor is aan eiser gevraagd toe te lichten waaruit hij dit verband afleidt, maar daarop verklaart eiser dat het “gewoon zo” is. [1] Dat is onvoldoende en kan het standpunt van de minister over de ongeloofwaardigheid van dit incident dragen. De minister heeft verder ook aan eiser tegengeworpen dat hij na dit incident geen problemen (meer) met de Turkse autoriteiten heeft gehad. Hoewel dat standpunt – gelet op het asielrelaas van eiser zoals onder 4 omschreven – onjuist is, heeft de minister de problemen die eiser daarna heeft ondervonden eveneens niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht (zie hierna onder 8.1). Deze feitelijk onjuiste tegenwerping van de minister leidt om die reden niet tot een ander oordeel.
Verzoek om informant te worden
8. Eiser stelt verder dat de minister het incident waarbij hij door de Turkse politie werd aangehouden en als informant werd gevraagd ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Aan hem kan niet worden tegengeworpen dat de timing van dit incident niet logisch is, omdat hij niet van een planning bij de autoriteiten weet en regelmatig onder druk werd gezet. Mogelijk heeft ook nog een rol gespeeld dat eiser sinds hij visser is meer tijd had om actief te zijn voor de [politieke partij]. Verder stelt eiser dat hij voldoende en consistent heeft verklaard over de aanhouding. Hij heeft verklaard wat hij weet en hij heeft verklaard zoals het is gegaan. De politie zal eiser, bijvoorbeeld door middel van technologische gezichtsherkenning, hebben herkend en daarom geen aanleiding hebben gezien naar een legitimatiebewijs te vragen. Voor zover de minister vindt dat de verklaringen onvoldoende zijn, had het op zijn weg gelegen om tijdens het nader gehoor daarover door te vragen. Tot slot stelt eiser dat het niet vreemd is dat de politie juist hem vraagt om als informant op te treden. De algemene landeninformatie die de minister aanhaalt laat immers de mogelijkheid open dat de Turkse politie ook oudere leden van de [politieke partij] als informant vraagt. Bovendien heeft eiser meer en andere kennis dan een jongere én is hij het familielid van een vooraanstaand lid van de [politieke partij].
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de aanhouding door de politie en het verzoek om informant te worden ongeloofwaardig is. De minister werpt in de eerste plaats niet ten onrechte tegen dat de timing van dit incident niet logisch is. De broer van eiser is al sinds 2018 uit Turkije vertrokken en eiser heeft het [politieke partij]-partijgebouw daarna regelmatig bezocht. Nog los van het feit dat er geen specifieke aanleiding voor de aanhouding is gebleken, valt niet in te zien waarom de Turkse autoriteiten niet eerder dan in maart 2022 actie tegen eiser hebben ondernomen als hij (al dan niet hierdoor) in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten was komen te staan. Verder werpt de minister niet ten onrechte tegen dat eiser over de aanhouding onlogisch heeft verklaard. De politie zou eiser zonder identiteitscontrole uit de auto hebben gehaald en hebben aangehouden, maar de minister stelt terecht dat het juist voor de hand had gelegen dat de politie eiser om een legitimatiebewijs had gevraagd, om er zo zeker van te zijn dat de juiste persoon werd aangehouden. Dat eiser niet weet hoe de autoriteiten werken en regelmatig onder druk werd gezet, maakt dat niet anders. De minister heeft eiser ook niet hoeven volgen in zijn betoog dat de politie hem herkend zou hebben op grond van technologische gezichtsherkenning. De minister stelt niet ten onrechte dat dit onvoldoende blijkt uit de verklaringen van eiser. Tot slot heeft de minister terecht aan eiser tegengeworpen dat zijn verklaringen niet overeenkomen met algemene landeninformatie, omdat daaruit blijkt dat voornamelijk leden van de jongerenafdeling van de [politieke partij] worden benaderd om als informant op te treden. [2] Op zichzelf genomen sluit deze landeninformatie niet uit dat de Turkse politie ook anderen dan leden van de jongerenafdeling voor deze taak benadert, maar eiser heeft niet onderbouwd dat hij juist als gevolg van zijn gestelde bijzondere (informatie)positie door de Turkse politie is gevraagd om informant te worden. Eiser voert nog wel terecht aan dat de minister had moeten doorvragen over de vraagstelling tijdens het verhoor door de Turkse politie als hij vindt dat eiser daarover onvoldoende heeft verklaard. De hoormedewerker heeft over de vraagstelling tijdens het verhoor namelijk slechts één verdiepende vraag gesteld over de aan hem gestelde vragen. [3] Daar staat echter tegenover dat eiser heel summier antwoordt door enkel te stellen dat ze hem hebben gevraagd informatie te geven. Bovendien is eiser tijdens het gehoor voldoende in de gelegenheid is gesteld om te verklaren wat er precies tijdens het verhoor is gevraagd en gezegd, zodat dit – in combinatie met wat hiervoor is overwogen – niet leidt tot de conclusie dat de minister de aanhouding en het verzoek om informant te worden geloofwaardig had moeten achten.
Politiecontrole bij eisers ouders
9. Het betoog van eiser dat de minister de politiecontrole bij zijn ouders ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, slaagt niet. De minister heeft zich hierover in het bestreden besluit, naar aanleiding van de zienswijze van eiser, op het standpunt gesteld dat eiser hierover onvoldoende heeft verklaard en dat hij onvoldoende heeft gedaan om te achterhalen wat er precies is gebeurd. Dat had wel van eiser mogen worden verwacht, vooral omdat dit ook door middel van het e-Devlet-systeem kan, dat eiser op verschillende manieren – dus ook zonder zijn gestolen telefoon – kan bereiken. Eiser heeft in de beroepsgronden herhaald wat hij hierover in de zienswijze heeft opgemerkt, namelijk dat hij heeft verklaard wat hij weet en dat hij het e-Devlet-systeem niet kan raadplegen omdat zijn telefoon is gestolen. Daarmee legt hij niet uit waarom het standpunt van de minister in het bestreden besluit onjuist zou zijn. De rechtbank gaat daarom aan zijn betoog voorbij.
Verhouding tussen verklaringen en algemene landeninformatie
10. Eiser wijst er tot slot op dat de minister niet bestrijdt dat hij politiek actief was voor de [politieke partij]. De verklaringen van eiser passen volgens hem bij wat uit algemene landeninformatie over [politieke partij]-leden blijkt: de [politieke partij] en haar leden worden systematisch onderdrukt en familieleden van [politieke partij]-leden worden door de Turkse autoriteiten gewantrouwd. Hierdoor kunnen zij te maken krijgen met intimiderende en agressieve huiszoekingen, politieverhoren, arrestaties, detenties en strafrechtelijke onderzoeken en vervolging. [4] Dit is ook eiser overkomen, en bovendien was zijn broer actief lid bij de [politieke partij]. De verklaringen van eiser moeten daarom tegen de achtergrond van deze algemene landeninformatie geloofwaardig worden geacht.
10.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eisers verwijzing naar algemene landeninformatie onvoldoende is om aan te nemen dat hij in de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten staan. Hoewel leden en activisten van de [politieke partij] in het beleid van de minister als groepen met een ‘risicoprofiel’ worden aangewezen, [5] is dat niet voldoende om in aanmerking te komen voor een asielstatus. Daarvoor zijn nog steeds de individuele omstandigheden van eiser doorslaggevend. [6] Het is niet gebleken dat eiser lid is (geworden) van de [politieke partij]. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij in 2021 lid is geworden van de [politieke partij], maar hij heeft die stelling alleen onderbouwd met een document waaruit blijkt dat zijn aanvraag om lidmaatschap van de [politieke partij] in behandeling is genomen. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat hij vervolgens ook daadwerkelijk lid is geworden van de [politieke partij]. De minister neemt wel aan dat eiser met de [politieke partij] sympathiseert, maar dat is – gelet op de aangehaalde landeninformatie – niet van belang, omdat de aangehaalde landeninformatie specifiek spreekt over leden van de [politieke partij] en niet (ook) over aanhangers of sympathisanten van de [politieke partij]. Tot slot is ook onvoldoende gebleken dat eiser als familielid van zijn broer, die actief lid was van de [politieke partij], problemen met de Turkse autoriteiten heeft ondervonden. Uit de aangehaalde landeninformatie blijkt weliswaar dat familieleden van [politieke partij]-leden ook problemen kunnen ondervinden, maar de minister heeft zich – gelet op wat hiervoor onder 7.1, 8.1 en 9 is overwogen – terecht op het standpunt gesteld dat de problemen die eiser als gevolg hiervan stelt te hebben ondervonden ongeloofwaardig zijn. De brief van eisers broer en het rechtshulpverzoek van Turkije aan Nederland die eiser in beroep heeft overgelegd, leiden daarbij niet tot een ander oordeel. Daaruit blijkt immers niet dat eiser gezocht wordt, maar alleen dat zijn broer door de Turkse autoriteiten wordt gezocht. Bovendien volgt uit de aangehaalde landeninformatie dat onbekend is op welke schaal familieleden van [politieke partij]-leden met problemen en incidenten te maken krijgen. [7]
Conclusie
11. De minister heeft de problemen van eiser met de Turkse overheid als gevolg van zijn activiteiten bij de [politieke partij] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Mocht de minister de politieke overtuiging van eiser onvoldoende zwaarwegend vinden?
12. Eiser betoogt dat de minister zijn politieke overtuiging ten onrechte onvoldoende zwaarwegend heeft gevonden. Daartoe voert hij allereerst aan dat hij wel een sterke politieke overtuiging heeft. Eiser heeft tijdens het nader gehoor voldoende verklaard over de problemen die hij als gevolg van zijn politieke overtuiging heeft ondervonden. Hij is van school gestuurd omdat hij brochures verspreidde en bepaalde tijdschriften bekeek, en heeft problemen gehad met de Turkse belastingdienst toen hij in zijn supermarkt een verkooppunt van kranten had. Eiser heeft zijn rol binnen de [politieke partij] tijdens het nader gehoor wat beperkter geschetst om zo het verschil met zijn broer aan te geven, maar dat betekent niet dat eiser marginale activiteiten voor de [politieke partij] heeft verricht: hij is zelfs na het vertrek van zijn broer actiever geworden voor de [politieke partij]. Aan hem kan verder ook niet worden tegengeworpen dat hij na zijn vertrek uit Turkije niet politiek actief is geweest, omdat hij ook in Griekenland en Nederland heeft deelgenomen aan demonstraties. Daarnaast zal hij, als hij moet terugkeren naar Turkije, op dezelfde manier met zijn politieke activiteiten doorgaan als in 2019.
12.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de politieke overtuiging van eiser onvoldoende zwaarwegend is, omdat zijn politieke overtuiging slechts een geringe kracht heeft en eiser in Turkije slechts in bescheiden mate politiek actief is geweest. Het is in de eerste plaats de vraag in hoeverre de door eiser aangehaalde problemen het gevolg zijn van zijn (eigen) politieke overtuiging, omdat hij pas sinds 2012 betrokken is bij de [politieke partij] [8] en hij de supermarkt samen met zijn broer heeft geëxploiteerd, die actief [politieke partij]-lid was. Verder blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij in Turkije alleen af en toe deelnam aan een demonstratie en zich verder bewust afzijdig heeft gehouden. [9] Hij heeft in dat verband bovendien verklaard dat hij geen problemen heeft ondervonden van de zijde van de Turkse autoriteiten en dat hij door de Turkse autoriteiten niet wordt gezocht. [10] Dat eiser, zoals zijn gemachtigde op zitting heeft aangehaald, heeft verklaard wel eens klap met een knuppel te hebben gehad tijdens een demonstratie, maakt dit niet anders. Eiser heeft immers aansluitend verklaard over het algemeen geen problemen te hebben ervaren aan de zijde van de autoriteiten als gevolg van zijn deelname aan demonstraties. [11] Daarom valt, zelfs al zou eiser bij terugkeer naar Turkije zijn politieke activiteiten voortzetten, niet in te zien waarom hij in de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten staat of zal komen te staan. Dat eiser in Griekenland en Nederland zijn politieke activiteiten heeft voorgezet of heeft geïntensiveerd, heeft eiser onvoldoende onderbouwd. Eiser heeft daartoe een enkele foto van hem overgelegd, maar daaruit valt niet af te leiden dat eiser op dat moment deelnam aan een demonstratie en waar die demonstratie plaatsvond.
13. Eiser heeft na afloop van de zitting per e-mail nog vier foto’s en twee video’s aan de rechtbank gestuurd, waarin volgens hem zijn deelname aan twee demonstraties in Nederland en Griekenland tegen de voortdurende aanvallen in Koerdistan te zien zijn. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest kan hij het onderzoek heropenen. [12] De rechtbank ziet daarvoor in het geval van eiser geen aanleiding en acht het onderzoek volledig. Eiser heeft geen enkele reden gegeven waarom de toegevoegde stukken niet voorafgaand of tijdens het onderzoek ter zitting hadden kunnen worden overgelegd. De inhoud van deze stukken wordt door de rechtbank daarom niet (alsnog) betrokken bij de beoordeling van het beroep. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat, ook al had de rechtbank hierin wel reden gezien om het onderzoek te heropenen, de overgelegde foto’s en video’s niet tot een andere beslissing op het beroep hadden geleid. Uit de vier foto’s en twee video’s blijkt weliswaar dat eiser heeft deelgenomen aan een tweetal demonstraties, maar niet waar die demonstraties hebben plaatsgevonden en waartegen gedemonstreerd werd. Bovendien blijkt hieruit ook niet dat eiser zijn politieke activiteiten in Nederland heeft geïntensiveerd omdat naar gesteld slechts één van die demonstraties in Nederland heeft plaatsgevonden.
Kunnen het terugkeerbesluit en de signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS) in stand blijven?
14. Het betoog van eiser dat, gelet de voorgaande beroepsgronden, het terugkeerbesluit en de signalering in het SIS niet in stand kunnen blijven, slaagt niet. Afgezien nog van het feit dat de voorgaande beroepsgronden niet hebben afgedaan aan het bestreden besluit, stelt de minister zich terecht op het standpunt dat bij het opleggen van een terugkeerbesluit ook een signalering in het SIS volgt. [13] De minister kan daar alleen van afzien als het terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd aan een Nederlandse buitengrens of als het terugkeerbesluit onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd, [14] maar daarvan is in het geval van eiser geen sprake. De minister was daarom gehouden om eiser in het SIS te signaleren.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond, omdat de rechtbank onder 5.2 een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit heeft geconstateerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals de minister heeft verzocht, dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat de minister door dit motiveringsgebrek een deel van het asielrelaas van eiser aanvankelijk niet in de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank ziet wel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, [15] omdat de minister dit motiveringsgebrek met de toelichting in het verweerschrift, gelet op wat onder 12.1 is overwogen, voldoende heeft hersteld. Dat betekent dat eiser uiteindelijk geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft.
15.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het verslag van het nader gehoor van 27 november 2024, p. 18.
2.Zie het Algemeen Ambtsbericht over Turkije van augustus 2023, p. 56.
3.Zie het verslag van het nader gehoor van 27 november 2024, p. 21.
4.Eiser wijst op het Algemeen Ambtsbericht over Turkije van augustus 2023, p. 52-55.
5.Zie paragraaf C7/34.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
6.Zie paragraaf C2/2.4 van de Vc 2000.
7.Zie het Algemeen Ambtsbericht over Turkije van augustus 2023, p. 56.
8.Zie het verslag van het nader gehoor van 27 november 2024, p. 8.
9.Zie het verslag van het nader gehoor van 27 november 2024, p. 22-24.
10.Zie het verslag van het nader gehoor van 27 november 2024, p. 25.
11.Zie het verslag van het nader gehoor van 27 november 2024, p. 12.
12.Dat volgt uit artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht.
13.De minister wijst op paragraaf A2/12.6 van de Vc 2000. Zie ook artikel 3, eerste lid, van Verordening (EU) 2018/1860.
14.Dat volgt uit artikel 3, tweede en derde lid, van Verordening (EU) 2018/1860.
15.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb maakt dat mogelijk.