ECLI:NL:RBDHA:2025:4462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de toetsing van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de openbare orde werd ingeroepen omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 12 maart 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft de gronden niet betwist, en de rechtbank concludeerde dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling effectief konden zijn. De rechtbank heeft ook de voortvarendheid van de minister in de uitzettingsprocedure beoordeeld en vastgesteld dat er zicht op uitzetting was, ondanks de zorgen van eiser over de duur van de procedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10579

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Izat).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bewaringsmaatregel
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert (zie artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw in samenhang met artikel 5.1a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)). Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft op de zitting zware grond 3f laten vallen.
1.2.
Eiser heeft de zware en lichte gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. De onbestreden zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3i en de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d, die de ambtshalve toetsing van de rechtbank doorstaan, zijn tezamen voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
2. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen.
2.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat er, gelet op de onder 1.2. genoemde dragende zware en lichte gronden, en op de omstandigheden genoemd in de toelichting op die gronden, een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In dat kader heeft verweerder kunnen verwijzen naar de omstandigheid dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken, geen actie heeft ondernomen om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen, heeft verklaard niet te willen terugkeren naar Marokko en dat een meldplicht eerder niet tot vertrek heeft geleid. In de maatregel van bewaring is de medische problematiek van eiser ook kenbaar meegewogen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de maatschappij. Er is verder niet gesteld of gebleken dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum niet toereikend zijn voor eiser. Van andere persoonlijke omstandigheden die de bewaring onevenredig bezwarend maken, is de rechtbank verder niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Daarnaast ontbreekt het zicht op uitzetting omdat andere Marokkaanse mannen vaak maanden in bewaring moeten zitten.
3.1.
Eiser zit sinds 28 februari 2025 in bewaring. Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat er 13 februari 2025 een laissez passer (lp) traject is gestart. De lp aanvraag is op 18 februari 2025 aan de Marokkaanse autoriteiten verzonden. Daarnaast heeft er op 4 maart 2025 een vertrekgesprek plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voortvarend genoeg werkt aan eisers uitzetting.
3.2.
De rechtbank overweegt daarnaast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) en 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3033). Over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het concrete geval van eiser overweegt de rechtbank dat de lp-aanvraag van eiser minder dan twee weken geleden is ingediend. Deze is dus nog in behandeling bij de Marokkaanse autoriteiten. Met een lp-traject bij de Marokkaanse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd (meerdere maanden) gemoeid, vooral als een vreemdeling, zoals in het geval van eiser, geen enkel document over zijn identiteit en nationaliteit overlegt. Dat andere Marokkaanse mannen vaak maanden in bewaring moeten zitten maakt daarom ook niet dat er in het geval van eiser geen zicht op uitzetting is. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven.
4. De beroepsgronden slagen niet.
Slotsom beroepsgronden
5. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.