In deze zaak hebben verzoekers, een Nigeriaans echtpaar, asielaanvragen ingediend in Nederland op 28 juli 2024. De Minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen niet inhoudelijk behandeld, maar op 10 januari 2025 overdrachtsbesluiten genomen, waarbij Spanje als verantwoordelijk land werd aangewezen. Verzoekers stellen slachtoffer te zijn van mensenhandel en hebben zich op 21 oktober 2024 bij de politie gemeld om aangifte te doen, maar de aangifte is nog niet opgenomen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld op 18 maart 2025 en oordeelt dat de verzoekers in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun aangifte te doen en te wachten op een vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en schorst de bestreden besluiten, zodat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Spanje totdat op de beroepen is beslist. De voorzieningenrechter benadrukt dat de belangen van verzoekers bij het verkrijgen van zekerheid over hun situatie groter zijn dan het belang van de verweerder om de overdracht te effectueren. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 907,-.