ECLI:NL:RBDHA:2025:4546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van verzoeker als minderjarige in asielprocedure na vaststelling meerderjarigheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die stelt minderjarig te zijn, heeft een verzoek ingediend omdat hij bij zijn nader gehoor als minderjarige behandeld wil worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de kennisgeving van de minister van Asiel en Migratie, waarin verzoekers geboortedatum is vastgesteld, als een appellabel besluit moet worden aangemerkt. Dit omdat verzoeker rechtstreeks in zijn belangen is getroffen door de vaststelling van zijn meerderjarigheid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat het belang van verzoeker bij een gespecialiseerde hoormedewerker zwaarder weegt dan het belang van de minister. De voorzieningenrechter benadrukt dat bij twijfel over de minderjarigheid moet worden uitgegaan van minderjarigheid, om de rechten van het kind te beschermen. De uitspraak houdt in dat verzoeker als minderjarige behandeld moet worden totdat er een beslissing is genomen op zijn asielaanvraag. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7028

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Verzoeker heeft op 27 maart 2024 verzocht om hem als minderjarige aan te merken en te behandelen in de asielprocedure.
Verzoeker heeft op 16 juli 2024 een beroep (NL24.28525) ingesteld omdat volgens hem verweerder niet tijdig op dit verzoek had beslist.
Bij kennisgeving van 25 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers geboortedatum vastgesteld op [datum] 2005.
Verzoeker heeft op 13 februari 2025 een verzoekschrift ingediend. Hij verzoekt de rechtbank verweerder op te dragen hem te behandelen als minderjarige, tot op het beroep zal zijn beslist, althans tot 1 februari 2026.
Verweerder heeft op 5 maart 2025 een verweerschrift ingediend. Daar heeft verzoeker, op verzoek van de rechtbank, op 7 maart 2025 op gereageerd.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Het verzoek
1. In de kennisgeving van 25 oktober 2024 heeft verweerder vastgesteld dat verzoeker is geboren op [datum] 2005 en de Eritrese nationaliteit heeft. Verweerder gaat hierbij uit van de in Italië geregistreerde leeftijd van eiser. Verzoeker stelt dat die geboortedatum niet klopt en dat hij is geboren op 1 februari 2008 en dus minderjarig is. Verzoeker heeft in Nederland een asielaanvraag gedaan en zijn nader gehoor bij de IND staat ingepland op 14 maart 2025. Hij heeft bij zijn gronden van 13 februari 2025 toegelicht dat hij dit verzoek om een voorlopige voorziening doet omdat hij bij dat nader gehoor als minderjarige wil worden behandeld. Daarbij dient verweerder alle procedurele waarborgen voor minderjarige asielzoekers in acht dient te nemen. Verzoeker wijst in dat verband op artikel 25 van de Procedurerichtlijn en stelt dat hij moet worden gehoord door een voor minderjarigen gespecialiseerde hoorambtenaar, dat bij het gehoor een voogd aanwezig dient te zijn en dat de beslissing moet worden genomen door een voor minderjarigen gespecialiseerde beslisambtenaar.
Oordeel voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopig voorziening toe. Verweerder dient verzoeker te behandelen als minderjarige totdat verweerder een beslissing op verzoekers asielaanvraag heeft genomen
.De voorzieningenrechter zal hierna aan de hand van de door verzoeker aangevoerde gronden en het ingediende verweerschrift uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Zijn er formele belemmeringen voor behandeling van dit verzoek om een voorlopige voorziening?
3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de kennisgeving van 25 oktober 2024 geen appellabel besluit is omdat verzoeker door de vaststelling niet rechtstreeks in zijn belangen wordt getroffen. Er staan namelijk met het beroep en hoger beroep tegen het asielbesluit, uiteindelijk rechtsmiddelen open tegen de vastgestelde leeftijd. Verweerder wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 december 2024 [1] . Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat, als al sprake zou zijn van een appellabel besluit, verzoeker eerst bezwaar had moeten indienen alvorens beroep in te stellen. Ook dit zou tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek moeten leiden.
3.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de kennisgeving een besluit is dat dient ter voorbereiding van het besluit op verzoekers asielaanvraag. In artikel 6:3 van de Awb staat dat een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker in dit geval, anders dan in de zaak die bij de Afdeling voorlag, door de kennisgeving wel rechtstreeks in zijn belangen is getroffen. Verzoeker voert in zijn gronden namelijk terecht aan dat hij door de kennisgeving, waarin een meerderjarige leeftijd is vastgesteld, geen gebruik kan maken van de procedurele waarborgen voor onbegeleide minderjarige asielzoekers tijdens de asielprocedure. Van verzoeker kan in dit geval niet worden gevergd dat hij daar pas na het asielbesluit tegen opkomt. Op het moment dat verweerder op eisers asielaanvraag zal beslissen, heeft het nader gehoor van verzoeker immers al plaatsgevonden en kan niet meer worden bewerkstelligd dat verzoeker van de aan hem toekomende rechten gebruik kan maken.
3.2
Gelet op het voorgaande, moet de kennisgeving van 25 oktober 2024 als besluit worden aangemerkt. Nu op grond van art 6:20, derde lid, van de Awb het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit zich ook richt tegen het alsnog genomen besluit, namelijk de kennisgeving, moet dit beroep worden aangemerkt als bezwaar tegen die kennisgeving. De voorzieningenrechter wijst op artikel 79 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarin is bepaald in welke gevallen rechtstreeks beroep mogelijk is. Een kennisgeving behoort niet tot die categorieën. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dus een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar. Daarmee is aan het connexiteitsvereiste voldaan en zijn er geen formele belemmeringen voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Rechtvaardigen verzoekers belangen een voorlopige voorziening?
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Bureau Documenten heeft inmiddels de door verzoeker overgelegde doopakte onderzocht en heeft op 11 december 2024 geconcludeerd dat deze vals is. Verder heeft verweerder in het verweerschrift verwezen naar twee memo’s waarin is gemotiveerd waarom van de meerderjarige leeftijd van verzoeker kan worden uitgegaan. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat een belangenafweging in het nadeel van verzoeker dient uit te vallen. Daarom moet het verzoek moeten worden afgewezen.
4.1
De voorzieningenrechter zal volstaan met een belangenafweging aangezien deze spoedprocedure zich niet leent voor de vaststelling van de meer- of minderjarige leeftijd van verzoeker. Gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak, voert het te ver om daarover een (voorlopig) rechtmatigheidsoordeel te geven. De rechtbank betrekt hierbij de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 [2] , waarin de Afdeling onder meer concludeert dat de minister steeds alle feiten en omstandigheden moet meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. De voorzieningenrechter wijst in dit verband ook op de mondelinge uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 juli 2024 [3] . Daarin heeft de rechtbank zich uitgelaten over de leeftijdsbepaling van verzoeker en bepaald dat het COa moet wachten met het besluit tot overplaatsen van verzoeker naar de reguliere opvang voor volwassen asielzoekers, omdat reden bestaat voor twijfel over zijn leeftijd. De rechtbank heeft, naast de geboorteakte, ook belang gehecht aan het feit dat verzoeker zijn stelling heeft onderbouwd dat er in Italië geen leeftijdsonderzoek is verricht en dat de meerderjarige geboortedatum die daar is geregistreerd niet gebaseerd is op documenten, maar enkel op verzoekers eigen verklaringen. Ook heeft de rechtbank een door verzoeker overgelegd verslag van zijn voogd, waarin onder meer staat dat verzoeker duidelijke tekenen van kwetsbaarheid en een ontwikkelingsniveau toont die meer overeenkomen met de leeftijd van 16 jaar, als een concreet aanknopingspunt voor voormelde twijfel aangemerkt.
4.2
De voorzieningenrechter zal de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die daartegen pleiten, tegen elkaar afwegen. In dat kader heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat er op 14 maart 2025 geen gespecialiseerde hoorambtenaar beschikbaar is en deze sowieso schaars zijn. Het gebruik maken van een dergelijke hoorambtenaar in dit geval, zou ten koste gaan van de belangen van daadwerkelijke minderjarige asielzoekers. Verzoeker kan wel worden gehoord als minderjarige, in die zin dat de hoorambtenaar op 14 maart aanstaande informeler en makkelijker taalgebruik kan hanteren. Daarnaast kan een begeleider of voogd bij het gehoor aanwezig zijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat, met het aanbod van verweerder, de beoordeling zich feitelijk toespitst op de vraag of er een gespecialiseerde hoorambtenaar bij het gehoor aanwezig moet zijn.
4.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat omtrent de procedure van het horen van kinderen over het verlenen van internationale bescherming, in de Procedurerichtlijn is opgenomen dat de lidstaten ervoor zorgen dat het gehoor in zodanige omstandigheden plaatsvindt dat de minderjarige vreemdeling zijn gronden uitvoerig uiteen kan zetten, en dat het gehoor met een minderjarige wordt afgenomen op een kindvriendelijke manier [4] . Uit artikel 25 van de Procedurerichtlijn volgt dat een persoon met de kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen het gehoor van een alleenstaande minderjarige vreemdeling dient af te nemen en het besluit voorbereidt. Deze artikelen zijn verder uitgewerkt in artikel 3.109d van het Vreemdelingenbesluit en artikel 3.45a Voorschrift Vreemdelingen. Zo volgt uit artikel 3.45a, vierde lid onder meer dat gehoren van alleenstaande minderjarigen worden afgenomen door personen die zijn opgeleid om rekening te houden met de behoeften van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, zoveel mogelijk in aanwezigheid van hun voogd.
4.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers belang dat er een gespecialiseerde hoormedewerker bij het gehoor aanwezig, zwaarder weegt dan verweerders belang. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij twijfel over de minderjarigheid moet worden uitgegaan van minderjarigheid om de rechten van het kind effectief te beschermen [5] .
Dat verweerder de mogelijkheid biedt dat de voogd van verzoeker bij het gehoor aanwezig is en daarnaast dat bij het horen van verzoeker informeler en makkelijker taalgebruik zal worden gehanteerd, doet niets af aan verzoekers belang bij een gehoor door een daarvoor opgeleide hoormedewerker. Verzoeker wijst er terecht op dat hij maar één keer inhoudelijk wordt gehoord over zijn asielaanvraag. Tijdens dit nader gehoor moet hij zijn asielrelaas goed naar voren kunnen brengen en daar kan de daarvoor opgeleide hoormedewerker aan bijdragen. Nu thans (nog) niet van de meerderjarige leeftijd van verzoeker kan worden uitgegaan, dient verweerder deze waarborg in het belang van de rechten van het kind, in acht te nemen. Verzoeker stelt terecht dat het onomkeerbaar is als hij niet conform de procedurele waarborgen wordt gehoord. Daarom weegt dit belang van verzoeker, ondanks dat de procedure over zijn leeftijdsvaststelling nog loopt, zwaarder dan de belangen van verweerder.
Conclusie en gevolgen
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verweerder verzoeker behandelt als minderjarige totdat verweerder op verzoekers asielaanvraag heeft beslist
.
6. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verweerder verzoeker behandelt als minderjarige totdat verweerder op verzoekers asielaanvraag heeft beslist
;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.AWB 24/9607 en AWB 24/9608.
4.Artikel 15 lid 3 onder e Procedurerichtlijn
5.EHRM, 21 juli 2022, Darboe en Camara tegen Italië, ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUD000579717