ECLI:NL:RBDHA:2025:4556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL24.46025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van eiser van Burundese nationaliteit door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt Burundese nationaliteit te hebben, diende op 16 februari 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag op 15 november 2024 niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt het beroep op 3 februari 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank concludeert dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geen medisch advies aan te vragen voorafgaand aan het gehoor. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en de minister oordeelt dat er geen nieuwe elementen zijn die de opvolgende aanvraag ontvankelijk maken. Eiser voert aan dat hij niet adequaat is gehoord vanwege zijn medische klachten, maar de rechtbank stelt vast dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met eisers situatie en dat er geen verplichting bestond om een tweede uitnodiging voor medisch onderzoek te versturen.

De rechtbank oordeelt verder dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eisers Burundese nationaliteit niet vaststaat. De nationaliteitsverklaring die eiser heeft overgelegd, wordt door de minister als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, omdat er geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser stelt van Burundese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [dag en maand] 1997. Hij heeft op 16 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 15 november 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vorige aanvraag
4. Eiser heeft eerder op 5 juli 2003 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 10 mei 2005 afgewezen als ongegrond, omdat de minister onder andere eisers identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig vond. Het tegen dat besluit ingestelde beroep van eiser is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Almelo van 14 juni 2005 ongegrond verklaard. [1] Daarmee staat dit besluit in rechte vast.
Het besluit waar het nu om gaat
5. Op 16 februari 2023 heeft eiser een opvolgende aanvraag ingediend. Eiser legt aan zijn aanvraag opnieuw ten grondslag dat zijn naam [eiser] is, dat hij is geboren op [dag en maand] 1997 en dat hij de Burundese nationaliteit heeft. Verder legt eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij vanaf 2017 medische klachten heeft (diabetes, oogproblemen, depressie en zwakbegaafdheid) waarvoor in Burundi geen adequate zorg is. Bij zijn aanvraag heeft eiser een nationaliteitsverklaring van de Burundese ambassade in Den Haag van 27 juni 2017 overgelegd, een brief van eisers huisarts van januari 2022 en verschillende afspraakbevestigingen bij de Noordwest ziekenhuisgroep van november 2022 en januari 2023.
Het standpunt van de minister over de huidige aanvraag
6. De minister stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een opvolgende aanvraag waarin er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Bureau Documenten heeft de nationaliteitsverklaring van de Burundese ambassade in Den Haag weliswaar echt bevonden, maar over de inhoudelijke juistheid en verkrijgingswijze kan geen uitspraak worden gedaan. Eiser kan ook niet toelichten hoe hij aan de nationaliteitsverklaring is gekomen. Daarom concludeert de minister dat de aanvraag niet-ontvankelijk is op grond van 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.1.
De minister heeft eisers gestelde medische omstandigheden niet beoordeeld, omdat zijn eerdere asielaanvraag is afgewezen. De minister wijst erop dat eiser een andere (reguliere) vergunning kan aanvragen vanwege zijn gezondheidssituatie.
Is het gehoor onzorgvuldig omdat er voorafgaand geen medisch advies is uitgebracht?
7. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat hij is gehoord over de opvolgende aanvraag zonder dat voorafgaand aan het gehoor medisch advies is uitgebracht. Eiser is slechts één keer uitgenodigd bij MediFirst voor een medisch onderzoek, maar toen hij door een misverstand niet is verschenen op de afspraak had het op de weg van de minister gelegen om een nieuwe afspraak in te plannen en eiser daarvoor uit te nodigen. Eiser wilde wel komen, maar ging per ongeluk naar de verkeerde locatie. Door eiser slechts één kans te geven om op een afspraak te verschijnen heeft de minister onzorgvuldig gehandeld. [2] Eiser maakt namelijk uit het eigen beleid van de minister op dat bij een opvolgende aanvraag een medisch onderzoek niet standaard is, maar alleen wordt aangeboden als tijdens de behandeling van de aanvraag relevante medische problematiek naar voren is gekomen. [3] De minister was zich dus, volgens eiser, bewust van het feit dat er waarschijnlijk medische beperkingen waren aan het gehoor. Tot slot wijst eiser erop dat het ontbreken van medisch advies niet kan worden gecompenseerd door een vriendelijke of begripvolle houding van de gehoormedewerker. [4]
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij niet verplicht was een medisch onderzoek aan te bieden. Eiser neemt ten onrechte aan dat de reden voor de uitnodiging is gelegen in zijn medische omstandigheden. Volgens de minister is eiser uitgenodigd, omdat eiser een langere tijd uit beeld is geweest in de periode tussen de eerste en de opvolgende aanvraag. In zo’n geval biedt de minister eenmalig een medisch onderzoek aan. Er bestaat geen verplichting om een tweede uitnodiging te versturen als eiser niet verschijnt.
7.2.
Op grond van artikel 3.118b, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bestaat voor de minister geen verplichting een medisch onderzoek aan te bieden aan de vreemdeling bij een opvolgende aanvraag. Uit de Werkinstructie 2021/12 van de minister volgt daarnaast dat in geval van een opvolgende aanvraag niet standaard een medisch advies wordt aangevraagd, tenzij er op basis van het dossier aanleiding bestaat om een medisch advies aan te vragen. Als informatie over de vreemdeling of het gedrag of uitlatingen van de vreemdeling voorafgaand of tijdens het gehoor daar aanleiding toe geven, moet de minister ingevolge artikel 3.108b van het Vb 2000 alsnog een medisch advies opvragen. [5]
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de minister niet verplicht was om eiser uit te nodigen voor medisch onderzoek. Gelet op het toetsingskader onder 7.2 is het namelijk niet verplicht om voorafgaand aan een gehoor opvolgende aanvraag een medisch onderzoek aan te bieden. Ook geven eisers overgelegde medische gegevens bij de opvolgende aanvraag geen aanleiding om alsnog medisch advies in te winnen. Uit deze gegevens blijkt namelijk niet dat eiser niet in staat wordt geacht om te verklaren over zijn asielrelaas. Het voorgaande betekent dat de eenmalige uitnodiging voor medisch onderzoek tijdens eisers opvolgende aanvraag onverplicht is aangeboden. Vervolgens is het van belang om de vraag te beantwoorden of de minister verplicht was om een tweede kans te geven als eiser niet naar de afspraak komt voor medisch onderzoek. De rechtbank overweegt dat dit niet het geval is. Eiser heeft zonder verschoonbare reden geen gehoor gegeven aan de uitnodiging. Dat eiser per ongeluk naar het verkeerde adres is gegaan is geen reden die eiser niet kan worden aangerekend. Aan eiser is vervoer aangeboden door het COA om naar de afspraak te gaan, maar eiser heeft besloten om zelfstandig naar de locatie te vertrekken. [6] Dat hij daardoor zijn afspraak heeft gemist ligt binnen zijn eigen risicosfeer. De minister mocht zich vervolgens op het standpunt stellen dat er geen verplichting bestaat nog een keer uit te nodigen als eiser niet verschijnt. Een dergelijke verplichting voor opvolgende aanvragen blijkt ook niet uit de WI 2021/12 of artikel 24 van de Procedurerichtlijn zoals eiser betoogt. De minister mocht de asielprocedure daarom voortzetten zonder dat er een medisch advies was uitgebracht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze handelswijze van de minister niet onzorgvuldig is.
Had de minister het gehoor moeten staken en medisch onderzoeken aan moeten bieden?
8. Eiser voert vervolgens aan dat de minister het gehoor had moeten staken en een medisch onderzoek had moeten aanbieden, omdat tijdens het gehoor bleek dat er medische beperkingen waren. [7] Uit het gehoor komen namelijk signalen naar voren waaruit volgt dat eiser moeite heeft met het benoemen van data [8] en uit het verslag van het gehoor blijkt ook dat eiser bepaalde vragen niet begrijpt waardoor hij er geen antwoord op geeft. [9] Eiser voert verder aan dat de gehoormedewerker onvoldoende rekening heeft gehouden met dat eiser weinig scholing heeft gehad. Verder had eiser veel angst en stress tijdens het gehoor. [10]
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat uit het gehoor opvolgende aanvraag geen medische beperkingen zijn gebleken, dat eiser zich niet goed voelde of dat eiser het gehoor wilde staken. De gehoormedewerker heeft bij eiser meermaals gecontroleerd hoe hij zich voelde en of eiser door kon gaan met het gesprek. [11] Er is met de gehoormedewerker gesproken over zijn medische klachten, waarbij eiser heeft aangegeven dat hij niet wordt belemmerd in het horen en dat hij het gesprek wil doorzetten, maar dat het niet zo best gaat met zijn gezondheid. Er wordt nog een tijdje gesproken over eisers gezondheid, waarna hij zelf afsluit met de woorden: ‘‘we mogen nu doorgaan met het gesprek’’. [12] Dat eiser stress en slechte nachtrust heeft gehad voorafgaand aan het horen is volgens de minister invoelbaar, maar de gehoormedewerker heeft hier rekening mee gehouden door pauzes aan te bieden en te zeggen dat eiser om pauzes mag vragen. Verder heeft de gehoormedewerker uitleg gegeven bij de introductie van onderwerpen van het gesprek, om eiser mee te nemen in welke vragen er gesteld konden worden en wat eiser kon verwachten. [13] Wanneer eiser antwoord gaf op de vragen zijn eisers verklaringen vervolgens geverifieerd om deze extra te duiden. [14] Hieruit is niet gebleken dat eiser de vragen niet begreep of dat eisers verklaringen verkeerd werden geïnterpreteerd. Ook heeft eiser de samenvatting van wat hij heeft verteld, na een aanvulling, bevestigd. [15]
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister had geen aanleiding hoeven zien om het gehoor van eiser te staken en een medisch onderzoek aan te bieden. De minister heeft voldoende onderbouwd dat er geen medische beperkingen zijn gebleken uit het gehoor of dat eiser zich niet goed genoeg voelde om het gehoor voort te zetten. Uit het gehoor volgt dat de gehoormedewerker vaker bij eiser controleerde hoe hij zich voelde, of hij door kon gaan met het gesprek en of eiser behoefte had aan pauzes. Eiser heeft hierbij zelf aangegeven dat hij door kan gaan met het gesprek. Verder heeft de gehoormedewerker de moeite genomen om uitleg te geven over de vragen die werden gesteld en is er doorgevraagd op het moment dat vragen niet duidelijk waren. Gelet hierop mocht de minister de conclusie trekken dat er wel degelijk zorgvuldig is gehandeld tijdens het gehoor opvolgende aanvraag en dat verder niet is gebleken dat eiser niet in staat was om gehoord te worden. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij hierin een andere of een bijzondere specifieke positie inneemt die een andere behandeling vergt. Ook bij minder scholing kan iemand uitleggen hoe iemand aan een document is gekomen, als daar concreet vragen over worden gesteld. De minister mocht van eiser verwachten dat hij uit kan leggen hoe hij aan het document is gekomen.
Heeft de minister ten onrechte vastgesteld dat eisers Burundese nationaliteit niet vast staat?
9. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft vastgesteld dat zijn Burundese nationaliteit niet vast staat. Hiertoe voert hij aan dat de nationaliteitsverklaring van de Burundese ambassade door Bureau Documenten echt is bevonden. De minister gelooft niet dat deze nationaliteitsverklaring echt is omdat eiser alleen zijn naam en geboortedatum heeft opgegeven. Eiser is het hier niet mee eens, omdat de minister niet met landeninformatie heeft onderbouwd dat dit een ongebruikelijke werkwijze is bij het afgeven van een nationaliteitsverklaring.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de Burundese nationaliteit van eiser niet vast is komen te staan. De minister heeft voldoende gemotiveerd waarom hij in dit geval beperkte waarde heeft gehecht aan de nationaliteitsverklaring. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister eisen mag stellen aan een verklaring van de ambassade. [16] Het feit dat Bureau Documenten de verklaring echt heeft bevonden, zegt niets over de verkrijgingswijze en de inhoudelijke juistheid van het document. [17] Ten eerste blijkt uit eisers verklaringen niet dat er een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden voordat eiser de nationaliteitsverklaring kreeg. Eiser verklaart namelijk meermaals dat hij enkel zijn naam en geboortedatum vertelde aan de medewerker van de ambassade, die vervolgens aan eiser een nationaliteitsverklaring gaf. [18] Er liggen daarom ook geen identificerende documenten ten grondslag aan de door eiser verkregen nationaliteitsverklaring. Daar komt bij dat op het document zelf niet staat op grond waarvan de ambassade heeft vastgesteld dat eiser Burundees is, waardoor niet zonder meer van de inhoud uit kan worden gegaan. De minister mocht er verder op wijzen dat het Burundese ministerie van Justitie de enige autoriteit is die een nationaliteitsverklaring (‘certificat de nationalité’) mag afgeven op basis van de wet en dat de Burundese ambassades in het buitenland deze bevoegdheid niet hebben. [19] Eiser heeft een ‘attestation de nationalité’ overgelegd en dat is een consulaire verklaring die niet op basis van een wet is afgegeven, waardoor aan dit document een beperkte waarde wordt toegekend.
Verkrijging nationaliteitsverklaring
9.2.
Eiser betoogt verder dat hij inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij zijn Burundese nationaliteitsverklaring heeft verkregen. Eiser heeft zijn identiteitskaart in 2003 afgegeven en de ambassade heeft deze naar Burundi verzonden ter verificatie. Na verificatie zijn eisers gegevens geregistreerd in de systemen en op basis van die informatie is aan eiser in 2017 de nationaliteitsverklaring aan eiser afgegeven. De minister moet volgens eiser stukken opvragen bij DT&V om na te gaan wat er uit de verificatie van de identiteitskaart is gekomen.
9.3.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij aan de nationaliteitsverklaring is gekomen. Allereerst wijst de minister in de besluitvorming er op dat eiser in 2011 en 2017 bij de ambassade van Burundi is gepresenteerd met het doel om een laissez-passer te verkrijgen. Over deze presentaties is het de minister bekend dat deze niet hebben geleid tot de bevestiging van de Burundese nationaliteit. Daarbij is tijdens de presentatie in 2011 naar voren gekomen dat de door eiser overgelegde identiteitskaart vals is bevonden vanwege een verkeerde stempel. [20] Ook eisers verklaringen tijdens het gehoor opvolgende aanvraag maken niet inzichtelijk hoe eiser aan de nationaliteitsverklaring komt. Eiser verklaart dat hij nadat hij vrijkwam uit de gevangenis door een persoon van de ambassade van Burundi werd gebeld, maar dat eiser niet wist wie dit was of hoe deze persoon aan eisers telefoonnummer is gekomen. [21] Daarop kon eiser zonder afspraak de Burundese ambassade binnenlopen en is aan eiser na vijftien à twintig minuten de nationaliteitsverklaring verstrekt nadat eiser zijn persoonsgegevens had gegeven. [22] Gelet op de eerdere presentaties die tot niets hebben geleid, ziet de minister niet in waarom de Burundese ambassade eiser nu wel een nationaliteitsverklaring geven.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden heeft gemotiveerd dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij aan de Burundese nationaliteitsverklaring is gekomen. Hierbij mocht de minister betrekken dat het niet valt in te zien dat de eerdere presentaties bij de Burundese ambassade in 2011 en 2017 niet tot een nationaliteitsverklaring hebben geleid en dat eiser nu wel een nationaliteitsverklaring heeft gekregen van de ambassade van Burundi. Daarbij komt dat eiser stelt de nationaliteitsverklaring te hebben gekregen nadat zijn identiteitskaart is geverifieerd, maar uit het dossier blijkt dat eisers identiteitskaart vals is bevonden. Eiser weerspreekt het gegeven dat zijn identiteitskaart vals is bevonden niet. De minister heeft daarom eisers betoog dat hij op basis van de verificatie een nationaliteitsverklaring heeft kunnen krijgen van de ambassade niet hoeven volgen. Eisers eigen verklaringen tijdens het gehoor opvolgende aanvraag over de verkrijging van de nationaliteitsverklaring (zoals weergeven onder 9.3) maken het voorgaande niet anders, omdat eiser hiermee geen inzicht verschaft wáárom de Burundese autoriteiten nu wel een nationaliteitsverklaring aan eiser geven terwijl de eerdere presentaties nooit hebben geleid tot een nationaliteitsbevestiging en eisers identiteitskaart vals is bevonden. Eisers betoog kan om die reden niet slagen.
Eerdere procedure
9.5.
Eiser voert verder aan dat zijn Burundese nationaliteit in een eerdere uitspraak van 21 maart 2007 inzake de vreemdelingenbewaring van eiser door de rechtbank is vastgesteld. De minister moet eisers nationaliteit om die reden volgen. [23]
9.6.
De minister stelt zich op het standpunt dat eisers nationaliteit niet vast is komen staan op grond van de eerdere uitspraak van 21 maart 2007. De minister heeft op de zitting toegelicht dat het onvoldoende uit de uitspraak blijkt dat de nationaliteit van eiser als Burundees bevestigd is. Verder heeft de minister toegelicht dat de zin: ‘De nationaliteit van eiser is vastgesteld’ op de tweede pagina van de uitspraak uit 2007 een verschrijving is. Dat blijkt ook uit de verdere uitspraak en de uitspraken erna waaruit volgt dat eisers Burundese nationaliteit vooralsnog niet vast staat. [24]
9.7.
De rechtbank is van oordeel dat de minister eisers betoog dat zijn Burundese nationaliteit al is vastgesteld in een eerdere uitspraak van 21 maart 2007 niet heeft hoeven volgen. De minister heeft hierbij niet ten onrechte betrokken dat het onvoldoende uit de uitspraak blijkt dat het is vastgesteld dat eiser de nationaliteit van Burundi heeft. Dat het een verschrijving is dat eisers nationaliteit in de eerdere uitspraak van 21 maart 2007 is vastgesteld, blijkt ook uit de verdere uitspraak. Daarin is namelijk te lezen dat het resultaat van eisers overgelegde identiteitsdocument op dat moment nog werd verwacht en dat de termijn voor verificatie door de Burundese autoriteiten is verstreken. Ook staat in deze uitspraak dat er een nieuwe presentatie dient plaats te vinden bij de autoriteiten van Burundi. [25] In de uitspraken die na deze uitspraak volgen blijkt ook niet dat eisers Burundese nationaliteit vast is komen te staan. Uit de uitspraak van 23 mei 2017 volgt dat eiser in 2017 meermaals is gepresenteerd bij de Burundese autoriteiten, maar dat dit niet heeft geleid tot een nationaliteitsbevestiging. [26] Verder volgt uit de uitspraak daarna van 22 juni 2017 dat de minister er tot dan toe niet van uit was gegaan dat eiser de Burundese nationaliteit had en dat het onderzoek bij de autoriteiten van Burundi nog loopt. [27]
Taalanalyses
9.8.
Eiser betoogt dat een beperkte waarde toekomt aan de taalanalyses, omdat deze naar drie verschillenden landen van herkomst wijzen en ze niet gebaseerd zijn op recente bronnen. De taalanalyse van 28 oktober 2004 is daarbij niet gebaseerd op wetenschappelijke informatie.
9.9.
Dit betoog slaagt niet. De minister mocht zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt stellen dat uit de taalanalyses van 2004 en 2017 volgt dat eiser niet te herleiden is naar de spraakgemeenschap van Burundi. Anders dan eiser betoogt, blijkt uit de taalanalyses niet dat deze naar drie verschillende landen van herkomst wijzen. Uit de taalanalyses blijkt namelijk juist dat eiser waarschijnlijk herleidbaar is tot Kenia. [28] Eiser heeft de uitkomst van deze taalanalyses niet weerlegd door zelf een contra-expertise te laten verrichten. De minister mag uitgaan van de uitkomst van de taalanalyses gelet op dat het een deskundigenadvies is waarbij gebruik is gemaakt van de meest recente informatie en de expertise van een taalanalist. Ook zijn in de taalanalyses uitgelegd hoe de conclusies tot stand zijn gekomen. Gelet hierop heeft de minister voldaan aan zijn vergewisplicht.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.AWB 05/24955.
2.WI 2021/12: de minister heeft niet aangegeven dat eisers reden van niet verschijnen geen verschoonbare reden is. Eiser wijst ook op artikel 24 van de Procedurerichtlijn.
3.WI 2021/9, pagina 4.
4.Eiser wijst in dat kader op een uitspraak van rb. Den Haag (zp. Den Bosch) van 21 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3705.
5.Vergelijk ABRvS 7 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1594, onder 3.2.
6.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 4.
7.Het gaat om het gehoor opvolgende aanvraag dat op 11 november 2024 heeft plaatsgevonden.
8.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 9.
9.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 11-13.
10.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 2 en 4.
11.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 2, 4, 5, 6 en 10.
12.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 4.
13.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 2: “Oké, oké. Ik ga…”, pagina 5:“Het is alweer een tijd geleden...”, pagina 6: “Dan moet ik nog wat andere…”, pagina 6-7: “U hebt eerder… in rechte vast”.
14.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 2: “50/50”, pagina 4: “Dan vraag ik voor de volledigheid”, pagina 5: “Dus u weet niet…”, pagina 6: “U hebt sinds 2003 altijd…”, pagina 7: “Klopt dit ook met wat er…”, pagina 8: “Begrijp ik dan goed…” en “U bent ontvangen in… “, pagina 9: “Oké, dus als ik het goed begrijp…” en “oké, begrijp ik het dan goed…”, pagina 12: “Begrijp ik dan goed dat…” en “dus als ik het goed begrijp dan…”.
15.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 13.
16.ABRvS 21 maart 2006, nr. 200600538/1 (
17.ABRvS 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1636.
18.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 8, 9 en 13.
19.Algemeen Ambtsbericht Burundi 2009, onder 3.4.4.4, pagina 31.
20.Voortgangsrapportage (M120) van 13 juni 2017, notitie met de datum van 26 mei 2011, pagina 2.
21.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 8.
22.Gehoor opvolgende aanvraag, pagina 10.
23.Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 21 maart 2007, AWB 07/9874.
24.Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 23 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3480 (niet gepubliceerd) en Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 22 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4327 (niet gepubliceerd).
25.Rb. Den Haag (zp. Zwolle) 21 maart 2007, AWB 07/9874, pagina 3.
26.Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 23 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3480, onder 3.1, 3.2 en 4.1. (niet gepubliceerd).
27.Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 22 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4327 (niet gepubliceerd).
28.Rapportage taalanalyse Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) van 16 februari 2017.