Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 29 januari 2025 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 27 juni 2023 was ingediend. De minister heeft op 28 februari 2025 de asielaanvraag van de eiser ingewilligd, waarna de eiser werd verzocht om te reageren op dit besluit. Echter, de eiser heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, het beroep van de eiser tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de aanvraag niet-ontvankelijk is. Dit is in lijn met artikel 6:20, derde lid, van de Awb, dat stelt dat er geen procesbelang meer is als het beroep geen doel meer dient.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister in de proceskosten van de eiser moet worden veroordeeld, omdat de eiser kosten heeft gemaakt voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft deze kosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de beroepsmatige rechtsbijstand die door een derde is verleend. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet-tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard en de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten.