ECLI:NL:RBDHA:2025:4671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag

Op 21 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 19 maart 2025, waarin het beroep van de opposant, de minister van Asiel en Migratie, kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat hij van mening was dat zijn asielaanvraag niet tijdig was behandeld. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend, maar dat het verzet gegrond was. De rechtbank stelde vast dat de opposant op 31 januari 2023 asiel had aangevraagd en dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden op 30 april 2024 was verstreken zonder dat er een beslissing was genomen. De rechtbank vernietigde het eerdere oordeel en droeg de verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Tevens werd een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000. De rechtbank veroordeelde de verweerder ook in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2992 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant [1]
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [gemachtigde]),

Tegen de uitspraak van 19 maart 2025 in het geding tussen

opposant,
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Bij uitspraak van 19 maart 2025 heeft de rechtbank het beroep van opposant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:55, vierde lid en tiende lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. Het beroepschrift is daarom te vroeg ingediend.
2. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Opposant heeft terecht aangevoerd dat opposant op 31 januari 2023 asiel heeft aangevraagd en niet op 31 oktober 2023, zoals in de uitspraak vermeld. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank onterecht tot het kennelijke oordeel is gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk is. Het verzet is reeds hierom gegrond. De uitspraak van 19 maart 2025 komt te vervallen. De rechtbank doet meteen uitspraak in het weer opengevallen beroep en oordeelt daartoe als volgt.
4. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Opposant heeft op 31 januari 2023 een asielaanvraag ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in geval van opposant op 31 juli 2023 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 [3] de beslistermijn verlengd met negen maanden, waardoor deze voor opposant op 30 april 2024 is geëindigd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 19 april 2024 [4] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [5] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat in het geval van opposant de beslistermijn eindigt op 30 april 2024.
6. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen op opposant zijn asielaanvraag. Opposant heeft verweerder op 11 december 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 21 januari 2025 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
7. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen [6] , houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [7] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
9. Ook moet rekening worden gehouden met de uiterste termijn die op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn wordt gesteld aan het nemen van een beslissing op een asielaanvraag. Op grond van deze bepaling moet een asielprocedure binnen 21 maanden zijn afgerond. In dit geval is de aanvraag ingediend op 31 januari 2023, wat betekent dat die termijn inmiddels is verstreken. Opposant is al over zijn asielaanvraag gehoord. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden een beslissing op de asielaanvraag moet nemen.
10. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat verweerder binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
11. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor
elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 15.000.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien de zaak alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast zie de rechtbank aanleiding om in de gegrondverklaring van het verzet de proceskosten van opposant te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
besluit bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan opposant een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- bepaalt dat de griffier de door opposant gemaakte proceskosten voor het verzet, te weten
€ 453,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Besluit van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:156.
7.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).