In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaken AWB 21/4886 (voorlopige voorziening) en AWB 21/4887 (beroep). Eiser, geboren in 1987, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op de intrekking van eisers Nederlanderschap, die volgens de rechtbank onterecht was. Eiser had op 17 augustus 2021 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 november 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen de intrekking van het Nederlanderschap gegrond is verklaard in een andere procedure (AMS 23/6089) op dezelfde datum. Hierdoor is het besluit van 1 september 2023 vernietigd en het besluit van 29 juli 2021 herroepen. De rechtbank concludeert dat, omdat het Nederlanderschap niet ingetrokken mocht worden, het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet rechtsgeldig zijn. Eiser heeft ook om een immateriële schadevergoeding verzocht wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan eiser voor de schadevergoeding en heeft de proceskosten vastgesteld op € 3.174,75.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiser.