ECLI:NL:RBDHA:2025:4682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
AWB 21/4886 (voorlopige voorziening), AWB 21/4887 (beroep)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod, Nederlanderschap ten onrechte ingetrokken, beroep gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaken AWB 21/4886 (voorlopige voorziening) en AWB 21/4887 (beroep). Eiser, geboren in 1987, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op de intrekking van eisers Nederlanderschap, die volgens de rechtbank onterecht was. Eiser had op 17 augustus 2021 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 november 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen de intrekking van het Nederlanderschap gegrond is verklaard in een andere procedure (AMS 23/6089) op dezelfde datum. Hierdoor is het besluit van 1 september 2023 vernietigd en het besluit van 29 juli 2021 herroepen. De rechtbank concludeert dat, omdat het Nederlanderschap niet ingetrokken mocht worden, het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet rechtsgeldig zijn. Eiser heeft ook om een immateriële schadevergoeding verzocht wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan eiser voor de schadevergoeding en heeft de proceskosten vastgesteld op € 3.174,75.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/4886 (voorlopige voorziening)
AWB 21/4887 (beroep)
uitspraak van de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter 24 maart 2025 in de zaken tussen
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1987, eiser en verzoeker, hierna: eiser,
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.V. de Kort),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van twintig jaar.
Eiser heeft op 17 augustus 2021 tegen dit besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser bij brief van dezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2024, gelijktijdig met de behandeling van de procedure [1] over eisers ingetrokken Nederlanderschap. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was eisers vader ter zitting aanwezig. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank wijst dat verzoek toe.
Ten aanzien van het beroep
Besluitvorming
2. Verweerder heeft bij besluit van 29 juli 2021, gehandhaafd bij besluit van 1 september 2023, eisers Nederlanderschap ingetrokken. Eiser heeft ook beroep [2] ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn hiertegen gemaakte bezwaar.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van twintig jaar. Het terugkeerbesluit is uitgevaardigd omdat eiser door de intrekking van zijn Nederlanderschap geen rechtmatig verblijf meer heeft. Het inreisverbod heeft verweerder uitgevaardigd omdat eiser op basis van zijn gedragingen een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de fundamentele belangen van de samenleving.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat eisers beroep tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap in de zaak met procedurenummer AMS 23/6089 op 24 maart 2025 gegrond is verklaard. Het besluit van 1 september 2023 is vernietigd, het besluit van 29 juli 2021 is herroepen en de uitspraak in die procedure is in de plaats getreden van het besluit van 1 september 2023.
5. Omdat eisers Nederlanderschap niet ingetrokken mocht worden, heeft verweerder geen terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twintig jaar aan eiser mogen uitvaardigen.
Immateriële schadevergoeding
6. Eiser heeft om een immateriële schadevergoeding verzocht in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM [3] .
7. De behandeling van zaken als deze, waarin er geen bezwaarfase is, mag in de beroepsfase maximaal twee jaar in beslag nemen. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het beroepschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
8. Eiser heeft op 17 augustus 2021 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod voor de duur van twintig jaar. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, had in deze procedure uiterlijk op 17 augustus 2023 uitspraak moeten worden gedaan. Gelet op de datum van deze uitspraak doet zich een overschrijding van de redelijke termijn voor van een periode van iets meer dan negentien maanden. Een rechtvaardiging van de overschrijding van deze termijn is de rechtbank niet gebleken. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank eiser een schadevergoeding van € 2.000,- toekennen.
9. Vervolgens moet worden beoordeeld aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift is ingediend op 17 augustus 2021. De rechtbank had uiterlijk 17 augustus 2023 uitspraak moeten doen. Nu de rechtbank dit niet heeft gedaan, maar negentien maanden later uitspraak doet, concludeert de rechtbank dat de Staat € 2.000,- aan eiser dient te vergoeden.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.174,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, en 1 punt voor het verzoek om immateriële schadevergoeding, met een wegingsfactor 0,5) met een waarde per punt van € 907,-.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/4886,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/4887,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.174,75;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van de schade van € 2.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, voorzitter, mr. H.J.M. Baldinger en
mr. P.L.C.M. Ficq, leden, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer AMS 23/6089.
2.AMS 23/6089.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.