ECLI:NL:RBDHA:2025:4706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL24.50765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag van Iraakse eiser op basis van onvoldoende onderbouwing en geloofwaardigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1984, heeft op 6 mei 2024 een herhaalde asielaanvraag ingediend, die door de Minister van Asiel en Migratie op 17 december 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 6 maart 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de eiser zijn asielrelaas onvoldoende heeft onderbouwd met objectieve documenten. De minister heeft de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig geacht, maar de gestelde problemen met de veiligheidsdiensten in Irak zijn door de minister ongeloofwaardig bevonden. De rechtbank oordeelt dat het aan de vreemdeling is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, en dat dit kan door middel van objectieve documenten of consistente verklaringen. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet in staat is geweest om zijn asielrelaas adequaat te onderbouwen, en dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag kennelijk ongegrond is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50765
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: S. Kuster).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984. Hij heeft op 6 mei 2024 een herhaalde asielaanvraag ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Labban als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de herhaalde asielaanvraag. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
6. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag (opnieuw) ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met de veiligheidsdiensten in Irak. Ter onderbouwing heeft eiser een arrestatiebevel overgelegd. Daaruit blijkt volgens eiser dat de Irakese autoriteiten nog steeds naar hem op zoek zijn. Eiser stelt dat het een origineel arrestatiebevel is, dat hij via zijn advocaat in Irak heeft verkregen.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. Problemen met de veiligheidsdiensten
8. De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, evenals in de vorige procedure. De gestelde problemen met de veiligheidsdiensten zijn door de minister ongeloofwaardig bevonden. De minister stelt dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten die het asielmotief volledig onderbouwen en dat eiser hiervoor geen goede verklaring heeft. Daarnaast is uit onderzoek van Bureau Documenten gebleken dat het overgelegde arrestatiebevel hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Ook heeft eiser geen goede verklaring voor het feit dat het arrestatiebevel pas twee jaar na het vonnis is afgegeven. Verder is de minister van mening dat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser verklaart summier over de mishandeling en het verblijf in detentie en geeft geen onderbouwing over hoe zijn oom invloed zou hebben over de veiligheidsdiensten. Tot slot worden de verklaringen van eiser over het legaal uitreizen uit Irak niet gevolgd. De minister concludeert dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.

Objectieve documenten

9. Eiser voert aan dat de minister niet kenbaar heeft gemaakt welke documenten eiser nog meer had kunnen overleggen. Het is niet mogelijk voor eiser om de door de minister genoemde documenten uit Irak te verkrijgen. De minister heeft zich niet gehouden aan de samenwerkingsverplichting die op hem rust en had verder onderzoek moeten doen. Ten aanzien van het overgelegde arrestatiebevel voert eiser aan dat hij geen verklaring heeft voor de onregelmatigheden met betrekking tot de opmaak en afgifte van het document. De minister heeft onvoldoende meegenomen dat eiser het beroep in zijn vorige asielprocedure heeft ingetrokken omdat hij voornemens was terug te keren naar Irak, maar dat hij na ontvangst van het arrestatiebevel niet is teruggekeerd uit veiligheidsoverwegingen. Ter zitting stelt eiser daarnaast het volgende. De broer van eiser is naar Irak gereisd om te spreken met de Irakese advocaat van eiser en navraag te doen naar de herkomst van het arrestatiebevel. De advocaat heeft mondeling bevestigd dat het gaat om een origineel document dat hij heeft gekregen van de Irakese autoriteiten.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn asielaanvraag onvoldoende heeft onderbouwd met objectieve documenten. De rechtbank stelt voorop dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Dit kan hij doen met objectieve documenten. Indien een vreemdeling zijn asielrelaas niet kan onderbouwen met objectieve documenten, kan hij zijn asielrelaas aannemelijk maken met concrete en consistente verklaringen die in overeenstemming zijn met beschikbare (landen)informatie. Het is dan verder aan de minister om de relevante motieven (ambtshalve) aan te vullen en de algemene informatie beschikbaar te hebben en toe te passen waar dat nodig is. In dit verband wordt ook wel gesproken van de samenwerkingsverplichting die is neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn (Kri). Het moment van indiening van een herhaalde asielaanvraag kan
de indiener zelf bepalen. Daarom mag van eiser worden verwacht dat hij dit pas doet op het moment dat hij de aanvraag kan onderbouwen met documenten. Bovendien was eiser er gelet op zijn eerdere procedure bekend mee dat van hem een betere onderbouwing wordt verwacht. De minister heeft vervolgens in het voornemen enkele voorbeelden genoemd van documenten die eiser zou kunnen overleggen om zijn asielrelaas te onderbouwen. Dat deze documenten niet beschikbaar zouden zijn in Irak is niet onderbouwd door eiser.
11. Met betrekking tot het arrestatiebevel overweegt de rechtbank als volgt. De minister heeft zich mogen baseren op het onderzoeksresultaat van Bureau Documenten over het overgelegde arrestatiebevel waarin is geconcludeerd dat het document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Een verklaring van Bureau Documenten is namelijk een deskundigenbericht. Eiser heeft geen contra-expertise ingebracht tegen het onderzoeksresultaat van Bureau Documenten
(ECLI:NL: RVS:2020:1904). Evenmin heeft hij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het onderzoek aangevoerd. De enkele stelling van eiser dat de Iraakse advocaat heeft bevestigd dat het gaat om een origineel document doet hier niet aan af, nu dit niet nader is onderbouwd. Ook is de rechtbank van oordeel dat het gestelde causale verband tussen het stopzetten van de vertrekprocedure naar Irak en de problemen met de veiligheidsdiensten in Irak niet door eiser is onderbouwd. De minister heeft dit dan ook niet hoeven mee te wegen.
Samenhangend en aannemelijk geheel van verklaringen
12. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Eiser heeft geen opleiding gehad en is niet spraakzaam. Dit heeft de minister onvoldoende meegewogen. Verder is eiser van mening dat hij voldoende uitgebreid en naar waarheid heeft verklaard. Als de gehoorambtenaar meer gedetailleerde verklaringen verwachtte had deze hierop moeten doorvragen.
13. De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader. De minister heeft in het voornemen en in het bestreden besluit expliciet het referentiekader van eiser genoemd en aangeduid op welke wijze hier rekening mee is gehouden. Hierbij is genoemd dat er van eiser niet wordt verwacht dat hij concrete data of tijdstippen met betrekking tot zijn asielrelaas kan noemen, maar wel dat hij concrete en consistente informatie over hetgeen hij heeft meegemaakt kan aanvoeren.
14. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormt. Eiser stelt te zijn gedetineerd en mishandeld door de Irakese autoriteiten. Zijn verklaringen hierover in het nader gehoor van de opvolgende aanvraag heeft de minister summier kunnen vinden. Zo geeft eiser ook bij doorvragen geen duidelijk antwoord op de vraag hoe het gebouw er uitziet waar hij is vastgehouden. Op de vraag op welke wijze eiser is mishandeld, antwoordde hij:
“Op alle manieren. Wat wilt u dat ik zeg? Alle soorten martelingen hebben ze op mij toegepast”(Nader gehoor opvolgende aanvraag, blz..8). Ook toen eiser werd gevraagd om gedetailleerder te antwoorden hierover verklaarde hij enkel dat hij met koud water en kabels is mishandeld (Nader gehoor opvolgende aanvraag, blz. 8). Verder heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser summier heeft verklaard over de persoon van de mishandelaars. Toen eiser hiernaar werd gevraagd verklaarde hij: “
Ze waren gemaskerd. Ik kon alleen de ogen zien”(Nader gehoor opvolgende aanvraag, blz. 8). Meer heeft eiser niet kunnen verklaren over de persoon van de
mishandelaars. Ook ten aanzien van de rol van zijn oom heeft eiser onvoldoende concreet verklaard.
15. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de gestelde problemen met de veiligheidsdienst niet geloofwaardig zijn.

Conclusie en gevolgen

16. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.