ECLI:NL:RBDHA:2025:4709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL24.11957 en NL24.39510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse informant met betrekking tot de Taliban en de beoordeling van procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De eiser, die als informant voor de Afghaanse overheid had gewerkt, stelde dat hij vanwege zijn werkzaamheden in de problemen was gekomen met de Taliban. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig geacht, maar de verklaringen over zijn problemen met de Taliban niet. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de humanitaire situatie in Afghanistan op zichzelf geen schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. Eiser kreeg wel een proceskostenvergoeding van € 453,50 toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.11957 en NL24.39510

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Eiser heeft op 14 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) ingediend.
Op 19 maart 2024 (NL24.11957) heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielaanvraag (het beroep niet-tijdig beslissen).
Bij besluit van 4 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Het bestreden besluit geldt ook als terugkeerbesluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit (NL24.39510) beroep ingesteld (het beroep tegen het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep niet-tijdig beslissen en het beroep tegen het bestreden besluit op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.R. Faqiri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Hij heeft als informant gewerkt voor de overheid. Hij heeft inlichtingen over de Taliban in zijn dorp verzameld voor de lokale inlichtingendienst. Vanwege dit werk heeft eiser twee dreigtelefoontjes gekregen van de Taliban en is hij eenmaal achtervolgd door twee mannen op een motor die van de Taliban waren. Vervolgens heeft eiser Afghanistan verlaten.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Eiser heeft inlichtingen verzameld voor de voormalige regering en is hierdoor
in de problemen gekomen met de Taliban.
3.1.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst (het eerste asielmotief) geloofwaardig geacht. Dat eiser inlichtingen heeft verzameld voor de voormalige regering en hierdoor in de problemen is gekomen met de Taliban (het tweede asielmotief) heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder vormen eisers verklaringen hierover geen samenhangend en aannemelijk geheel.
3.2.
Eiser kan volgens verweerder op grond van het geloofwaardig geachte eerste asielmotief niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De beoordeling door de rechtbank
Het beroep niet-tijdig beslissen
4. Omdat verweerder inmiddels een besluit op de asielaanvraag heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag is daarom niet-ontvankelijk. Het beroep heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het alsnog genomen besluit.
5. Eiser krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten die hij in het kader van het beroep niet-tijdig beslissen heeft gemaakt. Hij stelt namelijk terecht dat verweerder niet tijdig op zijn aanvraag heeft beslist. Eiser heeft een geldige ingebrekestelling verstuurd nadat de beslistermijn was verstreken en verweerder heeft pas na het instellen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen een besluit genomen. Verweerder moet daarom de proceskostenvergoeding betalen. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-, bij een wegingsfactor 0,5).
Procesbelang bij het beroep tegen het bestreden besluit
6. De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting en op de zitting ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Volgens verweerder was hij met onbekende bestemming vertrokken, en toen het zijn gemachtigde kort voor de zitting lukte om weer contact met hem te krijgen, bleek dat hij in Frankrijk (Calais) was.
6.1.
Eiser is echter naar de zitting gekomen en heeft verklaard dat hij de opvanglocatie van het COA heeft verlaten, nadat hij de afwijzing op zijn asielaanvraag had ontvangen. De psychische druk die hierdoor was ontstaan kon hij niet aan. Hij stelt nog wel steeds prijs op internationale bescherming in Nederland.
6.2.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met eisers referentiekader en medische beperkingen?
7. Volgens eiser heeft verweerder het tweede asielmotief ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser voert hiertoe ten eerste aan dat verweerder tijdens het nader gehoor en de besluitvorming onvoldoende kenbaar rekening heeft gehouden met zijn referentiekader en medische beperkingen. In het rapport van MediFirst staat dat eiser meer tijd gegeven moet worden om exacte data te achterhalen of de data bij benadering uit te vragen, en wordt verzocht om een extra pauze in verband met vermoeidheidsklachten. Ook de begeleider van Vluchtelingenwerk die aanwezig was tijdens het gehoor heeft aangegeven
dat hiermee geen rekening is gehouden. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat het gebruik van het advies van MediFirst onvolledig is omdat het niets zegt over de rol die de geconstateerde beperkingen zouden moeten spelen bij het beslissen op de asielaanvraag.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Van tevoren is eiser gevraagd het aan te geven als er tijdens het gehoor vragen waren waar hij moeite mee had, of als hij een vraag niet begreep (p. 3). Uit het rapport van het nader gehoor is verder niet gebleken dat eiser bepaalde vragen niet begreep of niet voldoende kon beantwoorden vanwege zijn referentiekader. Waar nodig zijn aan eiser vragen ter verduidelijking gesteld. Eiser heeft in beroep verder ook niet concreet gemaakt in hoeverre zijn referentiekader van invloed is geweest op het afleggen van zijn verklaringen of hoe verweerder meer rekening met zijn referentiekader had moeten houden.
7.2.
Ook met eisers medische situatie is tijdens het nader gehoor en in de besluitvorming voldoende rekening gehouden. Eiser is – naar aanleiding van het rapport van MediFirst van 10 juli 2024 – tijdens het nader gehoor gevraagd hoe het met zijn gezondheid ging, of hij nog onder behandeling van een arts stond, of hij nog medicatie slikte die hij die dag nog moest innemen, en of hij nu last van zijn maag had (p. 3-4). Vervolgens is eiser gevraagd of hij het wilde laten weten als het minder ging of als hij wel medicatie in wilde nemen. Ook is hem gevraagd of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor nu te laten plaatsvinden, en om het aan te geven als hij om wat voor reden dan ook tijdens het gesprek behoefte had aan een pauze (p. 4). Uit het rapport van het nader gehoor blijkt verder ook niet dat verweerder voorbij is gegaan aan wensen of behoeften van eiser op dit gebied, en eiser heeft dit ook niet concreet gesteld. Op de laatste pagina van het rapport van het nader gehoor (p. 33) staat dat de aanwezige medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland geen opmerkingen had (“Mw. Stikkelbroeck (VWN) geen vragen/opmerkingen”), zodat de rechtbank daar vanuit gaat. Ook heeft verweerder eiser in de besluitvorming niet tegengeworpen dat hij geen exacte data noemt. De rechtbank gaat verder niet mee in de stelling van eiser dat het advies van MediFirst onvolledig is. Zoals hiervoor overwogen, zijn de medische beperkingen hieruit zowel tijdens het horen als beslissen voldoende meegenomen door verweerder.
7.3.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader en medische omstandigheden. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder meer zelfstandige asielmotieven moeten beoordelen?
8. Eiser voert aan dat verweerder de aanleiding voor zijn vertrek (de dreigtelefoontjes en de achtervolging per motor door de Taliban) en zijn politieke overtuiging als zelfstandige asielmotieven had moeten beoordelen.
8.1.
De rechtbank volgt eiser op dit punt niet. Eiser heeft in het nader gehoor als reden voor zijn vertrek uit Afghanistan de dreigtelefoontjes en de achtervolging door de Taliban genoemd. Eiser heeft deze gebeurtenissen in het nader gehoor zelf gekoppeld aan zijn inlichtingenwerk voor de overheid. Verweerder heeft eiser in het nader gehoor bevraagd op deze punten en heeft dit bij de beoordeling in het voornemen en bestreden besluit betrokken als onderdeel van het tweede asielmotief (‘…en is hierdoor in de problemen gekomen met de Taliban’). De vraag of eiser ooit persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege zijn politieke overtuiging of door hem ontplooide politieke activiteiten, heeft hij ontkennend beantwoord (p. 19). Dat eiser drie á vier jaar na zijn vertrek uit Afghanistan een aantal anti-Taliban berichten op Facebook heeft geplaatst, maakt dit niet anders. De berichten kunnen geen aanleiding zijn geweest Afghanistan te moeten verlaten. Eiser verklaart dit ook niet.
8.2.
Verweerder heeft de problemen met de Taliban als gevolg van eisers inlichtingenwerk en zijn politieke overtuiging daarom niet ten onrechte niet als zelfstandige asielmotieven beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eisers inlichtingenwerk en problemen met de Taliban ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
9. Volgens eiser heeft verweerder het tweede asielmotief, dat hij inlichtingen heeft verzameld voor de voormalige regering en hierdoor in de problemen is gekomen met de Taliban, ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2024 (ECLI:NL:RB:2024:21870).
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over de inlichtingswerkzaamheden niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eisers verklaringen over waarom hij – een student geneeskunde – dit soort risicovol werk zou aannemen zijn blijven steken in algemeenheden, die voor alle burgers uit het dorp kunnen gelden. De Taliban legde volgens eiser regels op, vermoordde onschuldige mensen, blies bruggen op, en mensen konden niet meer naar recreatieplekken gaan. Eiser heeft niet gesteld dat hij of zijn familie hierdoor persoonlijk is geraakt of anderszins negatieve ervaringen had met de Taliban. Daartegenover staat dat eiser van tevoren op de hoogte was van de grote gevolgen die het inlichtingenwerk voor hem persoonlijk kon hebben, omdat dat hij de doodstraf riskeerde (p. 21). Een beroep in dit kader op de uitspraak van 18 december 2024 kan eiser niet baten, omdat deze uitspraak gaat over iemand die persoonlijk was aangevallen door twee Talibanstrijders en dus wél persoonlijk negatieve ervaringen had met de Taliban. Dat eiser in het algemeen tegen de Taliban is, heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende verklaring geacht voor het doen van inlichtingenwerk voor de overheid.
9.2.
Verweerder heeft verder de verklaringen van eiser over de start van de inlichtingenwerkzaamheden – dat hij als student door een vriend is meegenomen naar het hoofd van de inlichtingendienst in Kabul – niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft het niet ten onrechte onlogisch gevonden dat eiser zonder enige ervaring en zonder voorafgaand onderzoek of screening aan het hoofd van de inlichtingendienst in Kabul is voorgesteld, een telefoon kreeg en met zijn inlichtingenwerk kon beginnen. Hoewel er weinig informatie bekend is over hoe de inlichtingendiensten in Afghanistan werven, betekent dat niet als vanzelf dat verweerder de verklaringen van eiser geloofwaardig moet achten.
9.3.
Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaring dat de Taliban vanwege zijn anti-Taliban berichten op Facebook in 2024 zijn vader thuis heeft bedreigd (met als doel dat eiser hiermee zou stoppen), niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van problemen naar aanleiding van zijn inlichtingenwerk. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat deze berichten – opmerkingen bij video’s van de BBC – (alleen) terecht komen bij de mensen met wie hij op Facebook bevriend is. Ook plaatst eiser deze opmerkingen onder de naam ‘Afghan Tiger’ en dus niet zijn eigen naam. Uit de overgelegde (overigens niet-vertaalde) berichten blijkt bovendien dat eiser telkens meteen na het plaatsen schermopnames van de berichten heeft gemaakt. Dit draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van de oprechtheid van deze berichten of de bedreiging van eisers vader als gevolg daarvan.
9.4.
Tot slot overweegt de rechtbank dat, anders dan eiser stelt, verweerder de aanleiding voor zijn vertrek heeft betrokken bij de beoordeling. De achtervolging maakt deel uit van de gestelde problemen met de Taliban. Deze heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden, gelet op de samenhang met het ongeloofwaardig bevonden inlichtingenwerk.
9.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Loopt eiser bij terugkeer vanuit Europa het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM?
10. Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en verwijst daarbij naar onder meer naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:2720). Uit de ambtsberichten valt volgens eiser af te leiden dat uit het Westen terugkerende Afghanen in de negatieve belangstelling kunnen staan van de Taliban. Eiser beroept zich daarnaast op het beleid ten aanzien van terugkerende Afghaanse vrouwen: ook hij kan zich niet conformeren aan regels die de Taliban oplegt. Verweerder had daarnaast ook het bezoek door de Taliban bij het huis van zijn ouders bij deze beoordeling moeten betrekken.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eisers beroep op verschillende uitspraken kan hem niet baten. De Afdeling heeft op 20 november 2024 uitspraken gedaan, onder meer in het hoger beroep tegen de uitspraak die eiser heeft genoemd (ECLI:NL:RVS:2024:4647). De Afdeling komt daarin tot de conclusie dat uit de informatie uit de openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Alleen in combinatie met andere individuele factoren, kan een verblijf in het Westen ertoe leiden dat een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op ernstige schade bestaat.
10.2.
Eiser heeft geen individuele factoren aangevoerd die ertoe leiden dat hij toch een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Afghanistan. Daarbij is ten eerste van belang dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser in de negatieve belangstelling van de Taliban staat vanwege zijn inlichtingenwerk en zijn opmerkingen op Facebook in 2024. Het feit dat eiser inmiddels ruim vier jaar geleden uit Afghanistan is vertrokken en zich niet wil conformeren aan de Taliban is onvoldoende voor een reëel risico op ernstige schade (zie ook de eerder genoemde uitspraken van de Afdeling van 20 november 2024). Eiser behoort niet tot een aangewezen kwetsbare minderheidsgroep in Afghanistan, zoals terugkerende Afghaanse vrouwen.
10.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Levert de humanitaire situatie in Afghanistan een situatie op die in strijd is met artikel 3 van het EVRM?
11. Eiser voert aan dat zijn asielrelaas bezien moet worden in het licht van de zeer zorgwekkende humanitaire crisis waarin Afghanistan zich bevindt, die grotendeels wordt veroorzaakt door de Taliban. Dit levert een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer op. Eiser wijst ter onderbouwing hiervan naar het Algemeen Ambtsbericht van 30 juni 2023 (het ambtsbericht) en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juni 2011 (
Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk,nrs. 8319/07 en 11449/07).
11.1.
De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Uit het door eiser aangehaalde arrest kan worden afgeleid dat een schending van artikel 3 van het EVRM wegens humanitaire omstandigheden zich niet snel voordoet en dat sociale en humanitaire problemen, zoals gebrekkige toegang tot werk, voedsel en huisvesting, niet van dien aard zijn dat daarin op zichzelf een schending van dat artikel is gelegen. Uit het ambtsbericht volgt weliswaar dat er in Afghanistan sprake is van een humanitaire crisis met een tekort aan voedsel als gevolg, maar dat deze situatie niet opzettelijk is gecreëerd (bijvoorbeeld als oorlogstactiek) door de Taliban of het gevolg is van willekeurig geweld. Volgens het ambtsbericht ligt de oorzaak van de humanitaire crisis in andere omstandigheden zoals het stopzetten van economische hulp, droogte en overstromingen. Dit leidt dus niet tot een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder heeft daarbij ook belang kunnen hechten aan het feit dat eiser niet heeft aangegeven dat of op welke wijze hijzelf getroffen zal worden door deze humanitaire crisis.
11.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verblijfsvergunning op medische gronden
12. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of hij ambtshalve in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, gelet op de overgelegde medische informatie.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden al voldoende heeft gemotiveerd dat de overgelegde medische informatie geen aanleiding heeft gegeven voor nader onderzoek, omdat uit die medische informatie niet is gebleken dat eiser op de datum van het bestreden besluit een medische behandeling onderging, of dat een medische behandeling op dat moment noodzakelijk was.
12.2.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep niet-tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten.
14. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in het kader daarvan bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.